Vermissingen en Toevoegingen

VERMISSINGEN EN TOEVOEGINGEN
 

copyright THE EYE OPENER PUBLISHERS

P.O. Box 7944

Eugene, Oregon.U.S.A. 97401
 

Voor de Nederlandse Bijbels bewerkt door P.Schiettekatte

Ook als PDF

 

NEDERLANDS:

1. Vertaling van Prof. Dr. Brouwer & Obbink (1925) 156/162-96%

2. Nieuwe Vertaling van het NBG (1951) 154/162-95%

3. Groot Nieuws van voor U van het NBG (1983) 154/162-95%

4. Leidse Vertaling (1912) 153/162-94%

5. Nieuwe Wereld Vertaling (1988) Jehova’s Getuigen 151/162-93%

Nieuwe wereld vertaling (2004)

6. Herziene Voorhoeve Vertaling (5e druk, 1982) 150/162-93%

7.(Herziene) Willibrord Vertaling (1995) 148/162-91%

8. Het Levende Woord (1976) 135/162-83%

9. Petrus Canisius Vertaling (1929) RK 132/162-81%

10. Het Boek (1988) 130/162-80%

11. Nederlands Nieuw testament, Ned.Herv.Kerk (1868) 119/162-73%

12. Voorhoeve Vertaling (1e druk, 1877) 86/162-53%

13. Beelen Vertaling (1859/1860) RK 71/162-44%

14. Biblia Sacra, door Jan Moerentorff, Antwerpen (1599) RK 67/162-41%

15. Nederlandse Luther Vertaling (1648) 35/162-21%

16. Bijbel naar Biestkens (1560) 9/162-5%

17. Den Bibel in Duyts, door S. Mierdman en J. Gheylliaert. Emden (1556) 5/162-3%

18. Deux-Aes Bijbel, Emden (1562) 2/162-1%

19. De Staten Vertaling (1637) 0/162-0%

20. NBV

21. Van Der Palm Bijbel

22. Telos Vertaling

23. Naardense Bijbel

24. Herziene Staten Vertaling

 ENGELS:

25. Revised Standard Version (RSV, 1946) 156/162-96%

26. New American Bible (NAB, 1986) 156/162-96%

27. Revised English Bible (REB, 1989) EK 154/162-95%

28. New American Standard Bible (NASB, 1960) 151/162-93%

29. New Jerusalem Bible (NJB, 1985) RK 151/162-93%

30. New Revised Standard Version (NRSV, 1989) RK 149/162-92%

31. Weymouth’s Vertaling (1902) 147/162-91%

32. Revised Version (Rv, 1881), American Standard Version (ASV,1901)137/162-85%

33. William Kelly’s Vertaling (2e helft 19e eeuw) 92/162-57%

34. New International Version (NIV, 1973) 128/162-79%

35. Vertaling van F.W. Grant (1897) 116/162-72%

36. Nieuwe Vertaling van J.n. Darby (1880) 107/162-66%

37. Confraternity Version (1963) RK 100/162-62%

38. Vertaling van Wycliff (1380), naar Vulgaat) 74/162-46%

39. Anglo-Rheims Vertaling (1582) RK 73/162-45%

40. Anglo-Saksische Vertaling (995, van de Evangeliën) 30/162-19%

41. Coverdale Bible (1535) 9/162-6%

42. Vertaling van Tyndale (1526) 8/162-5%

43 Matthew Bible (1537) 8/162-5%

44. Cranmer (1539) 8/162-5%

45. Great Bible (1539) 6/162-4%

46. Geneva Bible (1557) 4/162-2%

47. New King James Version (NKJV, 1979) 4/162-2%

48. Bishops Bible (1568) 1/162-1%

49. King James Bible (KJV / AV 1611) 0/162-0%

DUITS:

Einheits Übersetzung (Eenheids Vertaling, 1980) EK 150/162-93%

50. Herziene Zürcher Bibel (1931) 137/162-85%

51. Herziene Elberfelder Vertaling (1992) 137/162-85%

52. Vertaling van F. Tillmann (1926) RK 128/162-79%

53. Elberfelder Vetaling (1855) 117/162-72%

54. Herziene Lutherse Vertaling (1956) 110/162-68%

55. Vertaling van Casper Ulenberg (1630/1666) RK 70/162-43%

56. Gothische Vertaling van Wulfila (360, van de Evangeliën) 10/162-6%

57. Zürcher Bibel (1531) 9/162-6%

58. Luther Bibel (1523) 7/162-4%

59. Vertaling van J. Piscator (1603/3) 2/162-1%

GRIEKS:

60. Nieuw Testament van Wescott en Hort (1881) 155/162-96%

61. Nieuw Testament van Eb. Nestle (3e druk 1910) 155/162-96%

62. Nieuw Testament van Nestle-Alland (27e druk, 1993: is identiek

En aan de 26e editie en aan de 3e en 4e editie van het Grieks Nieuw

Testament van de united Bible Societies.) 154/162-95%

63. Nieuw Testament van Tischendorf (8e editie 1865-1872) 153/162-94%

64. Nieuw Testament van Weiss (1902) 151/162-93%

65. Codex Vaticanus (4e eeuw, “B”) 150/162-93%

66. Nieuw Testament van Tregelles (1857-1872) 142/162-88%

67. Codex Sinaïticus (4e eeuw, “Aleph”) 139/162-86%

68. Nieuw Testament van Alford (1862-1871) 137/162-85%

69. Nieuw Testament van Merk (1933) RK 134/162-83%

70. Nieuw Testament van Lachmann (1842-1850) 125/162-77%

71. Nieuw Testament van Theile en van Gebhardt (1878) 67/162-41%

72. Nieuw Testament van Griesbach (1805) 65/162-40%

73. Nieuw Testament van Wordswoth (1870) 53/162-33%

74. Nieuw Testament van Scholz (1830-1836) 48/162-30%

75. Meerderheidstekst (beschikbaar op manuscripten daterend vanaf

de 9e eeuw gebaseerd op von Sodens samenstelling) 17/162-10%

76. Nieuw Testament van Erasmus (1516) 6/162-4%

77. Nieuw Testament van Stefanus of Elzevir (Textus Receptus,1550-1624) 0/162-0%

 

Matt. 1:16, (Jozef de vader van Jezus) is eruit in:

KJV: And Jacob begat Joseph the husband of Mary, of whom was born Jesus, who is called Christ.

SV: En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is JEZUS, gezegd Christus.

HSV: Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie geboren is Jezus, Die Christus genoemd wordt.

NBG 51: Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus geboren is, die Christus genoemd wordt.

NBV: Jakob verwekte Jozef, de man van Maria. Bij haar werd Jezus verwekt, die Christus genoemd wordt.

NWV: Jakob werd de vader van Jozef, de man van Marja, uit wie Jezus werd geboren, die Christus wordt genoemd.

CANIS: Jakob won Josef, den man van Maria, uit wie Jesus geboren is, die Christus genoemd wordt.

GRN: Jakob van Jozef; Jozef was de man van Maria en uit haar is Jezus geboren die Christus wordt genoemd.

HB: Matthan was de vader van Jakob; Jakob de vader van Jozef, die getrouwd was met Maria, de moeder van Jezus, die Christus genoemd wordt.

LEI: Jakob verwekte Jozef, den man van Maria, uit wie Jezus, die Christus genoemd wordt, geboren is.

LU: Jakob verwekte Jozef, den man van Maria, uit welke geboren is Jezus, genaamd Christus.

NAARD: Jakob laat Jozef geboren worden, de man van Maria, uit wie Jezus wordt geboren
die Christus wordt genoemd.

PALM: En Jakob gewon Josef, de man van Maria, uit welke geboren Jezus is, die Christus genoemd wordt.

TELOS: en Jakob verwekte Jozef, de man van Maria, uit wie Jezus is geboren, die Christus wordt genoemd.

WILL: Jakob was de vader van Jozef, de man van Maria; uit haar is Jezus geboren, die Messias genoemd wordt.

 

Matt. 1:25; (eerst geboren) is eruit in:

KJV: And knew her not till she had brought forth her firstborn son: and he called his name JESUS.

SV: En bekende haar niet, totdat zij dezen haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en heette Zijn naam JEZUS.

HSV: en hij had geen gemeenschap met haar totdat zij haar eerstgeboren Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus.

 

NBG 51: En hij had geen gemeenschap met haar, voordat zij een zoon gebaard had. En hij gaf Hem de naam Jezus.

NBV: maar hij had geen gemeenschap met haar voordat ze haar zoon gebaard had. En hij gaf hem de naam Jezus.

NWV: Hij had echter geen gemeenschap met haar totdat zij een zoon had gebaard, en hij gaf hem de naam Jezus.

CANIS: Maar hij bekende haar niet, totdat zij een zoon had gebaard; en hij noemde Hem Jesus.

GRN: Hij had geen gemeenschap met haar voordat zij haar zoon had gekregen. En hij gaf hem de naam Jezus.

HB: Hij deed wat de engel had gezegd en trouwde met Maria. Maar hij had geen gemeenschap met haar tot na de geboorte van het kind. En Jozef noemde Hem Jezus.

LEI: Maar hij hield geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon had gebaard; en hij noemde hem Jezus.

NAARD: Hij heeft haar niet bekend totdat zij een zoon baart; en hij roept als zijn naam uit: Jezus

PALM: Doch hij had geen gemeenschap met haar, tot dat zij haar eerstgeboren zoon gebaard had; en hij noemde deszelfs naam, JEZUS.

TELOS: En hij had geen gemeenschap met haar, totdat zij een Zoon gebaard had; en hij gaf Hem de naam Jezus.

WILL: en hij had geen gemeenschap met haar voordat zij een zoon baarde. Hij gaf Hem de naam Jezus.

 

Matt. 6:33; (Gods) is eruit in:

KJV: But seek ye first the kingdom of God, and his righteousness; and all these things shall be added unto you.

SV: Maar zoekt eerst het Koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u toegeworpen worden.

HSV: Maar zoek eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.

NBG 51: Maar zoekt eerst Zijn Koninkrijk en Zijn gerechtigheid en dit alles zal u bovendien geschonken worden.

NBV: Zoek liever eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan zullen al die andere dingen je erbij gegeven worden.

NWV: Blijft dan eerst het koninkrijk en Zijn rechtvaardigheid zoeken, en al deze [andere] dingen zullen u worden toegevoegd.

CANIS: Maar zoekt eerst het rijk Gods en zijn gerechtigheid, en dit alles zal u worden geschonken als toegift.

GRN: Zoek eerst Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid, dan krijgt u al het andere erbij.

HB: Geef God en Zijn Koninkrijk de hoogste plaats in uw leven. Hij zal dan in alles voor u zorgen.

LEI: Zoekt eerst zijn Koninkrijk en de gerechtigheid die Hem behaagt, en dat alles zal als een toegift u geschonken worden.

LU: Maar tracht eerst naar het rijk Gods en zijne gerechtigheid, zo zal u dit alles toegevoegd worden.

NAARD: maar zoekt eerst het koninkrijk en zijn gerechtigheid, en dat alles zal u worden toegevoegd;

PALM: Zoekt dan eerst het Koninkrijk van God en Zijn gerechtigheid, zo zullen al deze dingen zullen u toegevoegd worden.

TELOS: Zoekt echter eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, en al deze dingen zullen u erbij gegeven worden.

WILL: Zoek eerst het koninkrijk van God en zijn gerechtigheid, dan krijg je dat alles erbij.

 

Matt.8:29; (Jezus) is eruit in:

KJV: And, behold, they cried out, saying, What have we to do with thee, Jesus, thou Son of God? art thou come hither to torment us before the time?

SV: En ziet, zij riepen, zeggende: Jezus, Gij Zone Gods! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen om ons te pijnigen voor den tijd?

HSV: En zie, zij riepen Jezus, Zoon van God, wat heben wij met U te maken? Bent U hier gekomen om ons te pijnigen vóór de tijd?

NBG 51: En zie, zij schreeuwden, zeggende: Wat hebt Gij met ons te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons voor de tijd te pijnigen?

NBV: Ze begonnen te schreeuwen en te roepen: ‘Wat hebben wij met jou te maken, Zoon van God? Ben je hier gekomen om ons pijn te doen nog voordat de tijd daarvoor is aangebroken? ’

NWV: En zie! Zij krijsten en zeiden: Wat hebben wij met U te maken, Zoon van God? Zijt Gij hier gekomen om ons vóór de bestemde tijd te pijnigen?

CANIS: En zie, ze schreeuwden: Wat hebt Gij met ons te maken, Jesus, zoon van God? Zijt Gij hier gekomen, om ons te kwellen vóór de tijd?

GRN: Ze schreeuwden: ‘Wat moet je van ons, Zoon van God? Ben je gekomen om ons te pijnigen al vóór de dag van het oordeel?’

HB: "Wat wilt U van ons, Zoon van God?" schreeuwden zij. "U hebt het recht niet ons nu al te kwellen!"

LEI: En zij schreeuwden hem toe: Wat hebt gij met ons te maken, Zoon Gods? Zijt gij hier gekomen om ons voor den tijd te pijnigen?

LU: En zie, zij riepen, zeggende: Ach Jezus, gij Zoon Gods, wat hebben wij met u te doen? Zijt gij hier gekomen, om ons te kwellen vóór den tijd?

NAARD: En zie, zij schreeuwen en zeggen: hebben wij en jij iets samen, zoon van God?- ben je hier gekomen om ons voortijdig te pijnigen?

PALM: En ziet, zij riepen het uit, zeggende: Jezus, Gij Zoon van God! wat hebben wij met U te doen? Zijt Gij hier gekomen, om ons te pijnigen vóór de tijd?

TELOS: En zie, zij schreeuwden deze woorden: Wat hebben wij met U te maken, Zoon van God? Bent U hier gekomen om ons voor de tijd te pijnigen?

WILL: Ze brulden: ‘Wat wilt U van ons, Zoon van God? Bent U ons hier voortijdig komen kwellen?

 

Matt. 9:13; (tot bekering) is eruit in:

KJV: But go ye and learn what that meaneth, I will have mercy, and not sacrifice: for I am not come to call the righteous, but sinners to repentance

SV: Doch gaat heen en leert, wat het zij: Ik wil barmhartigheid, en niet offerande; want Ik ben niet gekomen om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering.

HSV: Maar ga heen en leer wat het betekent: Ik wil barmhartigheid en geen offer; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars.

NBG 51: Gaat heen en leert, wat het betekent: Barmhartigheid wil Ik en geen offerande; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

NBV: Overdenk eens goed wat dit wil zeggen: “Barmhartigheid wil ik, geen offers.” Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’

NWV: Gaat dan heen en leert wat het zeggen wil: Ik wil barmhartigheid en geen slachtoffer. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardien te roepen maar zondaars.

CANIS: Gaat, en leert wat het zeggen wil: "Barmhartigheid wil Ik, en geen offerande." Ik ben niet gekomen, om de rechtvaardigen, maar om de zondaars te roepen.

GRN: Ga heen en denk maar eens na over de betekenis van deze woorden: Barmhartigheid wil ik, geen offers. Want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen uit te nodigen, maar zondaars.’

HB: "Ga weg. Houd voortaan rekening met wat de profeet Hosea heeft gezegd: ‘God wil uw offers en geschenken niet! Waar het Hem om gaat, is dat u met andere mensen meeleeft.’ Ik ben naar de aarde gekomen om slechte mensen bij God terug te brengen en niet om Mij bezig te houden met mensen die het zo goed met zichzelf hebben getroffen."

LEI: Leert toch begrijpen wat het zeggen wil: Barmhartigheid wil ik en geen offer. Want ik ben niet gekomen om rechtschapenen te roepen, maar zondaren.

LU: Doch gaat heen en leert wat dit zegt: "lk heb een welbehagen aan barmhartigheid, en niet aan offerande". Want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen, maar om zondaars te roepen.

NAARD: trekt verder en leert wat het is: 'ontferming wil ik en geen offer' (Hos. 6,6) want ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen maar zondaars!

PALM: Maar gaat heen, en leert wat het zij: Ik wil barmhartigheid en geen offerande: Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering.

TELOS: 13 Gaat dan heen en leert wat het is: ’Barmhartigheid wil Ik en geen offer’; want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

WILL: Ga heen, u moet maar eens leren wat dit zeggen wil: Barmhartigheid wil Ik en geen offer. Want Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’

 

Matt. 12:35; (des harten) is eruit in:

KJV: A good man out of the good treasure of the heart bringeth forth good things: and an evil man out of the evil treasure bringeth forth evil things.

SV: De goede mens brengt goede dingen voort uit den goeden schat des harten, en de boze mens brengt boze dingen voort uit den boze schat.

HSV: De goede mens brengt goede dingen voort uit de goede schat van het hart, en de slechte mens brengt slechte dingen voort uit de slechte schat.

NBG 51: Een goed mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort, en een slecht mens uit zijn boze schat boze dingen.

NBV: Een goed mens haalt uit zijn schatkamer met goede dingen het goede te voorschijn, terwijl een slecht mens uit zijn schatkamer met slechte dingen het slechte te voorschijn haalt.

NWV: De goede mens haalt uit zijn goede schat goede dingen te voorschijn, terwijl daarentegen de goddeloze mens uit zijn goddeloze schat goddeloze dingen te voorschijn haalt.

CANIS: De goede mens brengt goed voort uit de goede schat, de kwade mens kwaad uit de kwade schat.

GRN: Iemand die goed is, haalt uit zijn goede voorraadkamer goede dingen tevoorschijn; iemand die slecht is, haalt uit zijn slechte voorraadkamer slechte dingen tevoorschijn.

HB: Want waar het hart vol van is, daar loopt de mond van over. Dat een goed mens vol goedheid is, blijkt uit wat hij zegt.

LEI: De goede mens haalt uit de bergplaats van zijn goed hart goede, de boze mens uit de bergplaats van zijn boos hart boze dingen te voorschijn.

LU: Een goed mens brengt het goede voort uit den goeden schat des harten, en een kwaad mens brengt het kwade voort uit den kwaden schat.

NAARD: de mens die goed is drijft uit de schatkamer van het goede goede dingen te voorschijn, en de mens die boosaardig is drijft uit de schatkamer van het boze boze dingen te voorschijn;

PALM: De goede mens brengt het goede voort uit de goede schat van zijn hart, maar de boze mens brengt uit de boze schat het boze voort.

TELOS: De goede mens brengt uit zijn goede schat goede dingen voort, en de boze mens brengt uit zijn boze schat boze dingen voort.

WILL: Een goed mens haalt uit zijn goede voorraad goede dingen tevoorschijn, en een slecht mens haalt uit zijn slechte voorraad slechte dingen tevoorschijn.

 

Matt. 12:47; (betreffende Zijn moeder en broeders) vers is eruit in:

KJV: Then one said unto him, Behold, thy mother and thy brethren stand without, desiring to speak with thee.

SV: En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.

HSV: Iemand zei tegen Hem: Zie, Uw moeder en Uw broers staan buiten en zoeken U om met U te spreken.

NBG 51: En iemand zeide tot Hem: Zie, uw moeder en uw broeders staan buiten en trachten U te spreken te krijgen.

NBV: Iemand zei tegen hem: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten, ze willen u spreken.’

NWV: Daarom zei iemand tot hem: Zie Uw moeder en uw broers staan buiten en trachten u te spreken te krijgen.

CANIS: Men zei Hem: Zie, uw moeder en broeders staan buiten, en willen U spreken.

GRN: ‘Uw moeder en uw broers staan buiten,’ zei iemand tegen hem, ‘ze willen u spreken.’

HB: Toen iemand Hem vertelde dat zij er waren, vroeg Hij: "Wie is mijn moeder? En wie zijn mijn broers?"

LEI: En iemand zeide tot hem: Daar buiten staan uw moeder en broeders; zij willen u spreken.

LU: Toen zeide iemand tot hem: Zie, uwe moeder en uwe broeders staan daarbuiten en willen met u spreken.

NAARD: Iemand zegt tot hem: zie, uw moeder en uw broers staan buiten en zoeken u te spreken!

PALM: En iemand zeide tot Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende U te spreken.

TELOS: En iemand zei tot Hem: Zie, uw moeder en uw broers staan buiten en trachten u te spreken.

WILL: Iemand zei tegen Hem: ‘Kijk, uw moeder en uw broers staan buiten en willen U spreken.’

 

Matt 13:51; (en Jezus zeide tot hen) is eruit in:

KJV: Jesus saith unto them, Have ye understood all these things? They say unto him, Yea, Lord.

SV: En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heere!

HSV: Jezus zei tegen hen: Hebt u dit alles begrepen? Zij zeiden tegen Hem; Ja, Heere.

NBG 51 Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja.

NBV: Hebben jullie dit alles begrepen? ’ ‘Ja,’ antwoordden ze.

NWV: Hebt gij dit alles begrepen? Zij zeiden tot Hem: Ja.

CANIS Hebt gij dit alles begrepen? Ze zeiden Hem: Ja. En Hij zei hun:

GRN: Jezus vroeg: ‘Hebben jullie dat allemaal begrepen?’ ‘Ja,’ antwoordden ze.

HB: Begrijpen jullie dit?" "Ja", antwoordden zij.

LEI: Verstaat gij dit alles? Zij zeiden tot hem: Ja.

LU: En Jezus zeide tot hen: Hebt gij dit alles verstaan? Zij zeiden: Ja, Heer.

NAARD: verstaat gij dit alles? Zij zeggen tot hem: ja

PALM: Jezus zeide tot hen: Verstaat gij dit alles? Zij zeiden tot Hem: Ja, Heer!

TELOS: Hebt u dit alles verstaan? Zij zeiden tot Hem: Ja

WILL: Hebben jullie dat allemaal begrepen? ’ Ze zeiden Hem: ‘Ja.’

 

Mat. 16:3; (Gij geveinsden) is eruit in:

KJV: And in the morning, It will be foul weather to day: for the sky is red and lowring. O ye hypocrites, ye can discern the face of the sky; but can ye not discern the signs of the times?

SV: En des morgens: Heden onweder; want de hemel is droevig rood. Gij geveinsden! het aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt gij de tekenen der tijden niet onderscheiden?

HSV: en ’s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Huichelaars! De aanblik van de lucht weet gij wel te onderscheiden, en kunt u de tekenen van de tijden niet onderscheiden?

NBG 51: En des morgens: Vandaag ruw weer, want de lucht ziet somber rood. Het aanzien van de lucht weet u wel te onderscheiden, maar kunt u de tekenen der tijden niet?

NBV: En ’s ochtends: “Storm op til, want het rood aan de hemel is dreigend.” De aanblik van de hemel weet u wel te duiden, en de tekenen van de tijd niet?

NWV: en ’s morgens: Vandaag wordt het winters, regenachtig weer, want de lucht is vuurrood maar ziet er somber uit.

CANIS: en ‘s morgens: Vandaag lelijk weer, want de hemel is somber. Het uitzicht van de hemel weet gij te beoordelen, maar kunt gij het dan de tekenen der tijden niet?

GRN: Hij antwoordde: ‘’s Avonds zegt u: Het wordt goed weer, want de lucht is vuurrood,

HB: v 2,3, Hij antwoordde: "Is de lucht ‘s avonds rood, dan zegt u: ‘Het wordt goed weer.’ Is de lucht ‘s morgens rood, dan zegt u: ‘Het wordt slecht weer.’ U ziet aan de lucht wat voor weer het wordt. Maar in wat voor tijd u leeft, daar hebt u geen inzicht in!

LEI: en ‘s morgens: Vandaag storm, want de lucht is somberrood. kunt gij het onderscheid in het voorkomen van den hemel wel beoordelen, maar de tekenen der tijden niet?

LU: en des morgens zegt gij: Heden zal er stormweer komen, want de hemel ziet treurig rood. Gij huichelaars, de gedaante des hemels kunt gij beoordelen: waarom ook niet de tekenen der tijden?

NAARD: en 's morgens vroeg: vandaag storm!, want het vuurrood van de hemel ziet er somber uit!- het aanschijn van de hemel weet ge wel te beoordelen, en met de tekenen der tijden kunt ge het niet?-

PALM: En ‘s morgens: Heden slecht weer, want de hemel ziet treurig rood. Geveinsden! Het gelaat van de hemel weet gij te onderscheiden, en gij kunt het de tekenen der tijden niet!

TELOS: en ‘s morgens: Vandaag storm, want de hemel is somber rood. Het aanzien van de hemel weet u wel te onderscheiden, maar kunt u het de tekenen der tijden niet?

WILL: En ’s morgens: “Vandaag komt er storm, want de hemel is donkerrood.”

De verschijnselen van de hemel weet u te beoordelen, maar met de tekenen der tijden kunt u dat niet.

 

Mat. 16:20; (Jezus) is eruit in:

KJV: Then charged he his disciples that they should tell no man that he was Jesus the Christ.

SV: Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden, dat Hij was Jezus, de Christus.

HSV: Toen verbood Hij Zijn discipelen dat zij tegen iemand zouden zeggen dat Hij Jezus, de Christus was.

NBG 51: Toen verbood Hij met nadruk zijn discipelen aan iemand te zeggen: Hij is de Christus.

NBV: Daarop verbood hij de leerlingen ook maar tegen iemand te zeggen dat hij de messias was.

NWV: Daarop gelastte hij de discipelen nadrukkelijk aan niemand te zeggen dat hij de Christus was.

CANIS: Toen gebood Hij zijn leerlingen, aan niemand te zeggen, dat Hij de Christus was.

GRN: Toen verbood hij zijn leerlingen ook maar iemand te vertellen, dat hij de Christus was.

HB: Hij verbood Zijn discipelen ten strengste iemand te vertellen dat Hij de Christus was.

LEI: Toen verbood hij de leerlingen aan iemand te zeggen dat hij de Christus was.

LU: Toen gebood hij zijnen jongeren, dat zij niemand zeggen zouden, dat hij de Christus was.

NAARD: Dan onderhoudt hij zijn leerlingen ernstig om aan niemand te zeggen dat hij de Christus is

PALM: Toen gebood Hij Zijn discipelen, dat zij niemand zeggen zouden, dat Hij, Jezus, de Christus was.

TELOS: Toen verbood Hij zijn discipelen, dat zij iemand zouden zeggen dat Hij de Christus was.

WILL: Toen verbood Hij de leerlingen om iemand te zeggen dat Hij de Messias was.

 

Mat. 17:21; (Hele vers is eruit) het gaat over bidden en vasten.

KJV: Howbeit this kind goeth not out but by prayer and fasting.

SV: Maar dit geslacht vaart niet uit, dan door bidden en vasten.

HSV: Maar dit soort gaat niet uit dan door bidden en vasten.

NBG 51: Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.

NBV: ontbreekt

NWV: ontbreekt

CANIS: Maar dit soort wordt alleen uitgedreven door gebed en vasten.

GRN: ontbreekt

HB: Dit soort boze geesten wordt alleen verdreven wanneer jullie ervoor bidden en vasten."

LEI: ontbreekt

LU: Maar dit geslacht vaart niet uit dan door bidden en vasten.

NAARD: maar dit gebroed vertrekt nooit, behalve door bidden en vasten!

PALM: Maar dit geslacht gaat niet uit, dan door bidden en vasten.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mat. 18:11; (Hele vers is eruit) in:

KJV: For the Son of man is come to save that which was lost.

SV: Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken, dat verloren was.

HSV: Want zo de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken wat verloren is.

NBG 51: Want de Zoon des mensen is gekomen om het verlorene te behouden.

NBV: ontbreekt

NWV: ontbreekt

CANIS: ontbreekt

GRN: ontbreekt

HB: Want Ik ben gekomen om hen die verloren gaan, te redden.

LEI: ontbreekt

LU: Want des Mensen Zoon is gekomen om zalig te maken wat verloren is.

NAARD: Want de mensenzoon is gekomen om te redden wat verloren is

PALM: Want de Zoon des mensen is gekomen om zalig te maken, dat verloren was!

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mat. 19:9; (Laatst acht woorden zijn eruit) het gaat over overspel in

KJV: And I say unto you, Whosoever shall put away his wife, except it be for fornication, and shall marry another, committeth adultery: and whoso marrieth her which is put away doth commit adultery.

SV: Maar Ik zeg u, dat zo wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, die doet overspel, en die de verlatene trouwt, doet ook overspel.

HSV: Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot anders dan om hoererij en met een ander trouwt, die pleegt overspel, en wie de verstotene trouwt, pleegt ook overspel.

NBG 51: Doch Ik zeg u: Wie zijn vrouw wegzendt om een andere reden dan hoererij en een andere trouwt, pleegt echtbreuk.

NBV: Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot en met een ander trouwt, pleegt overspel, tenzij er sprake was van een ongeoorloofde verbintenis.’

(19:9) verbintenis – Andere handschriften lezen: ‘verbintenis. En wie trouwt met een verstoten vrouw, pleegt overspel’.

NWV: Ik zeg u dat al wie zich van zijn vrouw laat scheiden, behalve op grond van hoererij, en een ander trouwt, overspel pleegt.

CANIS: Maar Ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot, buiten het geval van overspel, en een andere huwt, begaat overspel;

GRN: Ik zeg u: een man die zijn vrouw wegstuurt en met een ander trouwt, begaat echtbreuk, behalve in het geval van ontucht.’

HB: Luister goed, Ik zeg u: Iemand die zijn vrouw verlaat en daarna opnieuw trouwt, pleegt overspel. Tenzij zijn eerste vrouw gemeenschap met een andere man heeft gehad."

LEI: En ik zeg u: Wie zijn vrouw verstoot tenzij wegens hoererij en een andere trouwt, die doet overspel.

LU: Maar ik zeg u: Wie zich van zijne vrouw afscheidt, tenzij dan om hoererij, en ene andere trouwt, die doet overspel; en wie de gescheidene trouwt, die doet ook overspel.

NAARD: maar ik zeg u: wie zijn vrouw loslaat en een ander trouwt, is een trouwbreker

PALM: Maar Ik zeg u: Dat wie zijn vrouw verlaat, anders dan om hoererij, en een andere trouwt, bedrijft overspel: ook hij, die de verlatene trouwt, doet overspel.

TELOS: Ik zeg u echter, dat wie zijn vrouw verstoot, niet om hoererij, en met een andere trouwt, overspel pleegt; en wie met een verstoten vrouw trouwt, pleegt overspel.

WILL: Maar Ik zeg u: wie zijn vrouw verstoot, behalve in het geval van ontucht, en met een ander trouwt, pleegt echtbreuk.

 

Mat. 19:17; (God) is eruit in:

KJV: And he said unto him, Why callest thou me good? there is none good but one, that is, God: but if thou wilt enter into life, keep the commandments.

SV: En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Een, namelijk God. Doch wilt gij in het leven ingaan, onderhoud de geboden.

HSV: Hij zeide tegen hem: Waarom noemt u Mij goed? Niemand is goed behalve Eén namelijk God. Maar wilt u tot het leven ingaan, neem dan de geboden in acht.

NBG 51: Hij zeide tot hem: Wat vraagt gij Mij naar het goede? Een is de Goede. Maar indien gij het leven wilt binnengaan, onderhoud de geboden.

NBV: Hij antwoordde: ‘Waarom vraag je me naar het goede? Er is er maar één die goed is. Als je het leven wilt binnengaan, houd je dan aan zijn geboden.’

NWV: Hij zei tot hem: Waarom vraagt gij mij naar wat goed is? Eén is er goed, Wilt gij echter het leven binnen gaan, onderhoud dan steeds de geboden.

CANIS: Hij zeide hem: Waarom vraagt ge Mij naar het goede; Eén is er goed. Wilt ge dus het leven binnengaan, onderhoud dan de geboden.

GRN: Jezus zei: ‘Waarom stelt u mij een vraag over het goede? Er is er maar één die goed is! Als u het eeuwige leven wilt binnengaan, houd u dan aan de geboden.’

HB: "Waarom komt u met die vraag bij Mij?" vroeg Jezus. "Alleen God is toch goed? Maar om op uw vraag te antwoorden: Als u het eeuwige leven wilt hebben, moet u zich houden aan de geboden."

LEI: Hij zeide hem: Wat vraagt gij mij over het goede? Een is de Goede. Maar wilt gij het leven ingaan, onderhoud de geboden.

LU: En hij zeide tot hem: Wat noemt gij mij goed? Niemand is goed dan de enige God. Maar wilt gij ten leven ingaan, zo houd de geboden.

NAARD: Maar hij zegt tot hem: waarom vraag je mij naar wat goed is?- één is er die goed is!- maar als je het wilt, binnenkomen in dat leven,- houd de geboden

PALM: En Hij zeide tot hem: Wat noemt gij Mij goed? Niemand is goed dan Eén, dan God! Doch zo gij in het leven wilt ingaan, onderhoud de geboden.

TELOS: Hij nu zei tot hem: Wat vraagt u Mij over het goede? Een is de Goede. Als u echter het leven wilt binnengaan, bewaar de geboden.

WILL: Maar Hij zei: ‘Waarom stelt u Mij die vraag over het goede? Eén is er goed. Als u het leven wilt binnengaan, houd u dan aan de geboden.

 

Mat. 20:7; (en zo wat recht is, zult gij ontvangen) is eruit in:

KJV: They say unto him, Because no man hath hired us. He saith unto them, Go ye also into the vineyard; and whatsoever is right, that shall ye receive.

SV: Zij zeiden tot hem: Omdat ons niemand gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en zo wat recht is, zult gij ontvangen.

HSV: Zij zeiden tegen hem: Omdat niemand ons ingehuurd heeft. Hij zei tegen hen: Gaat u ook naar de wijngaard en u zult ontvangen wat billijk is.

NBG 51: Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij in de wijngaard.

NBV: “Niemand wilde ons in dienst nemen,” antwoordden ze. Hij zei hun: “Gaan jullie ook maar naar de wijngaard.”

NWV: Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons heeft gehuurd. Hij zei tot hen: Gaat GIJ eveneens in de wijngaard.

CANIS: Ze zeiden hem: Omdat niemand ons heeft gehuurd. Hij zei hun: Gaat ook gij naar mijn wijngaard.

GRN: Omdat niemand ons gehuurd heeft, antwoordden ze. Komen jullie ook maar naar mijn wijngaard, zei hij.

HB: ‘Omdat niemand ons heeft gevraagd te komen werken’, antwoordden zij. ‘Ga maar naar mijn wijngaard om de anderen te helpen’, reageerde hij daarop.

LEI: Zij zeiden hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide hun: Gaat ook gij naar den wijngaard.

LU: Zij zeiden tot hem: Niemand heeft ons gehuurd. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij heen in den wijngaard, en wat recht is zal u geworden.

NAARD: Zij zeggen tot hem: omdat niemand ons gehuurd heeft! Hij zegt tot hen: gaat ook gij de wijngaard in!

PALM: Zij zeiden tot hem: Omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zeide tot hen: Gaat ook gij naar de wijnberg, en wat recht is, zult gij ontvangen.

TELOS: Zij zeiden tot hem: omdat niemand ons gehuurd heeft. Hij zei tot hen: Gaat ook u in de wijngaard.

WILL: Ze antwoordden hem: “Omdat niemand ons gehuurd heeft.” Waarop hij tegen hen zei: “Ga ook naar mijn wijngaard.”

 

Mat. 20:16; (want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren) is eruit in:

KJV: So the last shall be first, and the first last: for many be called, but few chosen.

SV: Alzo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

HSV: Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

NBG 51: Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn.

NBV: Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’

NWV: Aldus zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten.

CANIS: Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten; want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.


 

GRN: Zo zullen dus,’ zei Jezus tenslotte, ‘de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten.’

HB: Nu begrijpt u zeker wel dat de laatsten de eersten zullen zijn en de eersten de laatsten."

LEI: Zo zullen de laatsten eersten zijn en de eersten laatsten.

LU: Alzo zullen de laatsten de eersten en de eersten de laatsten zijn; want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.

NAARD: zo zullen de laatsten eersten zijn en de eersten laatsten

PALM: Alzo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten. Want velen zijn geroepen, maar weinigen zijn uitverkoren.

TELOS: Zo zullen de laatsten de eersten zijn, en de eersten de laatsten.

WILL: Zo zullen de laatsten de eersten zijn en de eersten de laatsten.’

 

Mat. 20:22; (en met een doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt wordt) is eruit in:

KJV: But Jesus answered and said, Ye know not what ye ask. Are ye able to drink of the cup that I shall drink of, and to be baptized with the baptism that I am baptized with? They say unto him, We are able.

SV: Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet niet wat gij begeert; kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt worden, waarmede Ik gedoopt worde? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen.

HSV: Maar Jezus antwoordde en zei: U weet niet wat u vraagt; kunt u de drinkbeker drinken die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden waarmee Ik gedoopt word? Zij zeiden tegen Hem: Dat kunnen wij.

NBG 51: En Jezus antwoordde en zeide: Gij weet niet wat gij vraagt. Kunt gij de beker drinken, die Ik zal drinken? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het.

NBV: Maar Jezus zei hun: ‘Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die ik zal moeten drinken? ’ ‘Ja, dat kunnen wij,’ antwoordden ze.

NWV: Jezus gaf ten antwoord: Gijlieden weet niet wat GIJ vraagt. Kunt GIJ de beker drinken? Die ik op het punt sta te drinken? Zij zeiden tot hem: Ja dat kunnen wij.

CANIS: Maar Jesus antwoorde: Gij weet niet, wat gij vraagt. Kunt gij de kelk drinken, die Ik drinken zal? Ze zeiden: Dat kunnen we.

GRN: Maar Jezus zei: ‘Jullie weten niet wat je vraagt! Kunnen jullie de beker drinken die ik moet drinken?’ ‘Ja, dat kunnen wij,’ antwoordden ze.

HB: Jezus zei: "U weet niet wat u vraagt." Hij keek Jakobus en Johannes aan en vroeg hun: "Kunnen jullie uit de beker drinken waaruit Ik zal drinken?" "Ja", antwoordden zij.

LEI: Jezus antwoordde: Gij weet niet wat gij vraagt. Kunt gij den beker drinken dien ik ga drinken? Zij zeiden tot hem: Ja.

LU: Maar Jezus antwoordde en zeide: Gij weet niet wat gij bidt; kunt gij den kelk drinken, dien ik drinken zal, en u laten dopen met den doop, met welken ik gedoopt word?

NAARDEN: Maar ten antwoord zegt Jezus: jullie weten niet wat je vraagt; kunnen jullie dat, de beker drinken die ik ga drinken?- of je laten dopen met de doop waarmee ik wordt gedoopt? Ze zeggen tot hem: dat kunnen we!

PALM: Maar Jezus antwoordende en zeide: Gijlieden weet niet, wat gij vraagt; kunt gij de beker drinken, die Ik drinken zal, en met de doop gedoopt worden, waarmee Ik gedoopt worde? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen!

TELOS: Jezus antwoordde echter en zei: U weet niet wat u vraagt. Kunt u de drinkbeker drinken die Ik zal drinken? Zij zeiden tot Hem: Wij kunnen het.

WILL: Maar Jezus antwoordde: ‘Jullie weten niet wat je vraagt. Kunnen jullie de beker drinken die Ik zal drinken? ’ Ze zeiden Hem: ‘Ja, dat kunnen we.’

 

Mat. 23:14; (alles of gedeelten over geveinsden) is eruit in:

KJV: Woe unto you, scribes and Pharisees, hypocrites! for ye devour widows’ houses, and for a pretence make long prayer: therefore ye shall receive the greater damnation.

SV: Wee u, gij Schriftgeleerden en Farizeen, gij geveinsden, want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder den schijn van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen.

HSV: Wee u, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, want u eet de huizen van de weduwen op, en voor de schijn bidt u lang; daarom zult u een des te zwaarder oordeel ontvangen.

NBG 51: Wee u, schriftgeleerden en Farizeeen, gij huichelaars, want gij eet de huizen der weduwen op, terwijl gij voor de schijn lange gebeden uitspreekt. Daarom zult gij zwaarder oordeel ontvangen.

NBV: ontbreekt: (23:13) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [14] Wee jullie, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars, jullie verslinden de huizen van de weduwen en zeggen voor de schijn lange gebeden op. Over jullie zal strenger worden geoordeeld dan over anderen.’

NWV: 14 ontbreekt, 15 Wee U, schriftgeleerden en Farizeeën, huichelaars! Want GIJ doorkruist de zee en het droge land om één proseliet te maken, en wanneer hij er een wordt, maakt GIJ hem tot een voorwerp voor Gehenna, tweemaal zo erg als GIJZELF.

CANIS: Wee u, schriftgeleerden en farizeën; gij huichelaars, die het goed der weduwen verslindt onder het vertoon van lange gebeden. Daarom zult gij zo streng worden geoordeeld.

GRN: 14/15, Wacht maar, schriftgeleerden en Farizeeen! Huichelaars! Want u vaart de zee over en doorkruist het land om één mens te bekeren, en als hij bekeerd is, maakt u hem rijp voor de hel, nog meer dan u zelf al bent.

HB: U bent stuk voor stuk huichelaars! Want u trekt stad en land door om één mens tot uw geloof te bekeren en dan wordt die wel twee keer zo slecht als u bent: klaar voor de hel!

LEI: ontbreekt

LU: Wee u, Schriftgeleerden en Farizeën, gij huichelaars, gij, die de huizen der weduwen opeet, en dat, terwijl gij voor den schijn lange gebeden doet! Daarom zult gij zwaarder oordeel ontvangen.

NAARD: Wee u!, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!- omdat ge de huizen der weduwen opeet terwijl ge voor de schijn langdurig bidt; daarom zult ge ook in het oordeel overvloediger ontvangen!

PALM: Wee u, Schriftgeleerden en Farizeën, gij geveinsden! Want gij eet de huizen der weduwen op, en dat onder voorwendsel van lang te bidden; daarom zult gij te zwaarder oordeel ontvangen.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mat. 25:13; (in dewelke de Zoon des mensen komen zal) is eruit in:

KJV: Watch therefore, for ye know neither the day nor the hour wherein the Son of man cometh.

SV: Zo waakt dan; want gij weet den dag niet, noch de ure, in dewelke de Zoon des mensen komen zal.

HSV: Wees dan waakzaam, want u weet de dag en ook het uur niet waarop de Zoon des mensen komen zal.

NBG 51: Waakt dan, want gij weet de dag noch het uur.

NBV: Wees dus waakzaam, want jullie weten niet op welke dag en op welk tijdstip hij komt.

NWV: Waakt daarom voortdurend, want GIJ weet noch de dag noch het uur.

CANIS: Waakt dus, want gij kent dag noch uur.

GRN: En Jezus besloot: ‘Wees dus waakzaam, want je weet dag noch uur.

HB: Wees daarom waakzaam, want u weet niet op welk moment Ik terugkom.

LEI: Waakt dan; want gij kent dag noch uur.

LU: Daarom waakt; want gij weet dag noch ure, waarin des Mensen Zoon komen zal.

NAARD: Blijft dus wakker, want ge weet de dag niet, noch het uur!

PALM: Zo waakt dan, want gij weet de dag, noch het uur, waarin de Zoon des mensen komen zal.

TELOS: Waakt dan, want u kent de dag of het uur niet.

WILL: Wees dus waakzaam, want je kent dag noch uur.

 

Mat. 27:35; (opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door de profeet) is eruit in:

KJV: And they crucified him, and parted his garments, casting lots: that it might be fulfilled which was spoken by the prophet, They parted my garments among them, and upon my vesture did they cast lots.

SV: Toen zij nu Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot werpende; opdat vervuld zou worden, hetgeen gezegd is door den profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en hebben het lot over Mijn kleding geworpen.

HSV: Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn kleren door het lot te werpen, opdat vervuld zou worden wat gezegd is door de profeet: Ze hebben Mijn kleren onder elkaar verdeeld en om Mijn kleding hebben ze het lot geworpen.

NBG 51: Nadat zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij zijn klederen door het lot te werpen,

NBV: Nadat ze hem gekruisigd hadden, verdeelden ze zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen,

NWV: Na dat zij hem aan een paal hadden gehangen, verdeelden zij zijn bovenklederen door het lot te werpen.

CANIS: Na Hem gekruisigd te hebben, verdeelden ze zijn klederen bij het lot; opdat vervuld zou worden, wat door den profeet is gezegd. "Ze hebben mijn klederen onder elkander verdeeld, en over mijn gewaad het lot geworpen."

GRN: Ze sloegen hem aan het kruis en ze verdeelden zijn kleren door erom te dobbelen.

HB: Na Hem aan het kruis gehangen te hebben, verdeelden de soldaten Zijn kleren onder elkaar door erom te dobbelen

LEI: Na hem gekruisigd te hebben, verdeelden zij zijn klederen bij het lot,

LU: Toen zij hem nu gekruisigd hadden, deelden zij zijne klederen, en wierpen het lot daarover, opdat vervuld werd hetgeen gezegd is door den profeet: "Zij hebben mijne klederen onder zich gedeeld, en over mijn gewaad hebben zij het lot geworpen".

NAARD: Als ze hem gekruisigd hebben 'verdelen ze zijn kleren, werpen daarover een lot' (Ps. 22,19).

PALM: En toen zij Hem gekruisigd hadden, verdeelden zij Zijn klederen, het lot er over werpende; opdat vervuld werd, hetgeen gesproken is door de Profeet: Zij hebben Mijn klederen onder zich verdeeld, en over Mijn gewaad hebben zij het lot geworpen.

TELOS: Nadat zij Hem nu hadden gekruisigd, verdeelden zij zijn kleren door het lot te werpen.

WILL: Ze kruisigden Hem en verdobbelden zijn kleren.

 

Mat. 28:2; (van de deur) is eruit in:

KJV: And, behold, there was a great earthquake: for the angel of the Lord descended from heaven, and came and rolled back the stone from the door, and sat upon it.

SV: En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, nederdalende uit den hemel, kwam toe, en wentelde den steen af van de deur, en zat op denzelven.

HSV: En zie, er vond een grote aardbeving plaats, want een engel van de Heere, die uit de hemel neerdaalde, ging erheen, rolde de steen van de opening weg en ging erop zitten.

NBG 51: En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel des Heren daalde uit de hemel neder en kwam nader, en hij wentelde de steen weg en zette zich daarop.

NBV: Plotseling begon de aarde hevig te beven, want een engel van de Heer daalde af uit de hemel, liep naar het graf, rolde de steen weg en ging erop zitten.

NWV: En zie! Er had een grote aardbeving plaatsgevonden; want Jehova’s engel was uit de hemel neergedaald en naderbij gekomen en had de steen weggerold en zat daarop.

CANIS: En zie, er brak een hevige aardbeving los. Want een engel des Heren daalde af van de hemel, kwam naderbij, rolde de steen weg, en ging daarop zitten.

GRN: Plotseling was er een zware aardbeving, want een engel van de Heer daalde af van de hemel. Hij ging naar het graf toe, rolde de steen weg en ging erop zitten.

HB: Plotseling was er een hevige aardbeving. Een engel van God kwam uit de hemel, rolde de steen opzij en ging erop zitten.

LEI: En zie, daar had een geweldige aardbeving plaats; want een engel des Heeren daalde uit den hemel neer, trad toe, wentelde den steen af en ging er op zitten.

LU: En zie, er geschiedde ene grote aardbeving; want een Engel des Heren kwam van den hemel af, trad toe, wentelde den steen van den ingang af en zette zich daarop.

NAARD: En zie, er geschiedt een groot beven. Want een engel van de Heer daalt neer uit de hemel, komt naderbij, wentelt de steen weg en gaat er bovenop zitten

PALM: En ziet, er geschiedde een grote aardbeving; want een engel des Heeren, neerdalende uit de hemel, kwam toe en wentelde de steen af van de deur, en zat op denzelven.

TELOS: En zie, er kwam een grote aardbeving, want een engel van de Heer daalde neer uit de hemel, trad toe en wentelde de steen af en ging daarop zitten.

WILL: Plotseling kwam er een zware aardbeving. Want een engel van de Heer daalde uit de hemel neer, kwam naderbij, rolde de steen weg en ging erop zitten.

 

Mat. 28:9; (En als zij heengingen om Zijn discipelen te boodschappen) is eruit in:

KJV: And as they went to tell his disciples, behold, Jesus met them, saying, All hail. And they came and held him by the feet, and worshipped him.

SV: En als zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus is haar ontmoet, zeggende: Weest gegroet! En zij, tot Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.

HSV: Toen zij weggingen om het aan Zijn discipelen bekend te maken, zie, Jezus kwam hen tegemoet en zei: Wees gegroet! Zij gingen naar Hem toe, grepen Zijn voeten en aanbaden Hem.

NBG 51: En zie, Jezus kwam haar tegemoet en zeide: Weest gegroet. Zij naderden Hem en grepen zijn voeten en zij aanbaden Hem.

NBV: Op dat moment kwam Jezus hun tegemoet en groette hen. Ze liepen op hem toe, grepen zijn voeten vast en bewezen hem eer.

NWV: En zie! Jezus kwam hen tegemoet en zei: “Goedendag!” Zij traden op hem toe en grepen zijn voeten vast en brachten hem hulde.

CANIS: En zie, daar kwam Jesus haar tegen, en sprak: Weest gegroet. Ze kwamen nader, omklemden zijn voeten, en aanbaden Hem.

GRN: Toen kwam Jezus de vrouwen tegemoet en hij groette hen. Zij gingen naar hem toe, vielen voor hem op de knieën en pakten zijn voeten vast.

HB: Ineens stond Jezus voor hen! "Vrede", zei Hij. Zij vielen voor Hem neer, omklemden Zijn voeten en keken vol ontzag naar Hem op.

LEI: En zie, daar kwam Jezus haar tegemoet en zeide: Weest gegroet! Zij traden toe, grepen zijn voeten en vielen voor hem neer.

LU: En toen zij heengingen, om het zijnen jongeren te verkondigen, zie, toen ontmoette Jezus haar, zeggende: Zijt gegroet! En zij traden tot hem, en grepen zijne voeten en vielen voor hem neder.

NAARD: En zie, Jezus komt hun tegemoet en zegt: met vreugde gegroet! Zij treden nader, grijpen zijn voeten vast en bewijzen hem hulde

PALM: En terwijl zij heengingen, om het de discipelen bekend te maken, ziet, zo ontmoette haar Jezus, zeggende: Weest gegroet! En zij, bij Hem komende, grepen Zijn voeten, en aanbaden Hem.

TELOS: En terwijl zij heengingen om het zijn discipelen te berichten, zie, Jezus ontmoette hen en zei: Gegroet! Zij nu kwamen naar Hem toe, grepen zijn voeten en huldigden Hem.

WILL: En zie, Jezus kwam hun tegemoet. ‘Gegroet’, zei Hij. Ze gingen naar Hem toe, grepen Hem bij de voeten vast en vielen voor Hem op de knieën.

 

Mark. 1:2; (de Profeten) is eruit in:

KJV: As it is written in the prophets, Behold, I send my messenger before thy face, which shall prepare thy way before thee.

SV: Gelijk geschreven is in de profeten: Ziet, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die Uw weg voor U heen bereiden zal.

HSV: Het is zoals er geschreven staat in de profeten: Zie, Ik zend Mijn engel voor Uw aangezicht, die voor U uit Uw weg gereed zal maken.

NBG 51: Gelijk geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, Ik zend mijn bode voor uw aangezicht uit, die uw weg bereiden zal;

NBV: Het staat geschreven bij de profeet Jesaja: ‘Let op, ik zend mijn bode voor je uit,

hij zal een weg voor je banen.

NWV: Zoals geschreven staat in Jesaja, de profeet: “[Zie! Ik zend mijn boodschapper voor uw aangezicht uit, die uw weg zal bereiden].

CANIS: zoals geschreven staat bij den profeet Isaias: Zie, Ik zend mijn gezant voor U uit, Om voor U de weg te bereiden.

GRN: Iemand roept in de woestijn: Maak vrij de weg van de Heer, maak recht zijn paden!

HB: Het is precies zoals beschreven staat in het boek van de profeet Jesaja: "Luister, Ik stuur mijn bode voor Mij uit om de weg gereed te maken." (a) 3 In de woestijn zou een stem gehoord worden: “Baan voor de Here een weg in de wildernis; maak aan rechte en vlakke weg door de woestijn.”

LEI: Zoals geschreven staat in den profeet Jezaja: Zie, ik zend mijn bode voor u uit om den weg voor u te banen.

LU: Gelijk geschreven staat bij den profeet Jesaja: "Zie, ik zend mijnen Engel voor u uit, die uwen weg voor u bereiden zal.

NAARD: Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: 'zie, ik zend mijn aankondiger voor uw aanschijn uit, die uw weg gereed zal maken;

PALM: Gelijk geschreven is in de Profeten: Ziet, Ik zende Mijn Engel voor Uw aangezicht, die Uw weg zal bereiden voor u henen.

TELOS: zoals geschreven staat in de profeet Jesaja: ’Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, die uw weg zal bereiden’;

WILL: Zoals geschreven staat bij de profeet Jesaja: Zie, Ik zend mijn bode voor U uit, om uw weg te banen;

 

Mark.1:14; (van het Koninkrijk) is eruit in:

KJV: Now after that John was put in prison, Jesus came into Galilee, preaching the gospel of the kingdom of God,

SV: En nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea, predikende het Evangelie van het Koninkrijk Gods.

HSV: En nadat Johannes overgeleverd was, ging Jezus naar Galilea en predikte het Evangelie van het Koninkrijk van God.

NBG 51: En nadat Johannes was overgeleverd, ging Jezus naar Galilea om het evangelie Gods te prediken,

NBV: Nadat Johannes gevangen was genomen, ging Jezus naar Galilea, waar hij Gods goede nieuws verkondigde.

NWV: Nadat Johannes nu was gevangengenomen, ging Jezus naar Galilea en predikte het goede nieuws van God.

CANIS: Nadat Johannes was gevangen gezet, kwam Jesus in Galilea, en verkondigde het Evangelie van het koninkrijk Gods.

GRN: Nadat Johannes was gevangengezet, ging Jezus naar Galilea om er de goede boodschap van God te verkondigen.

HB: Later, toen Johannes de Doper door koning Herodes gevangen was genomen, ging Jezus terug naar Galilea om de mensen het goede nieuws van God te vertellen.

LEI: En nadat Johannes in hechtenis was genomen, ging Jezus naar Galilea, predikend Gods Blijmare:

LU: Nadat nu Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galiléa, en predikte het evangelie van het rijk Gods,

NAARD: Nadat Johannes is overgeleverd en Jezus is aangekomen in Galilea, predikt hij de aankondiging van God

PALM: Nadat nu Johannes in de gevangenis gezet was, ging Jezus naar Galiléa, predikende het Evangelie van het Koninkrijk van God;

TELOS: Maar nadat Johannes was overgeleverd, kwam Jezus naar Galilea en predikte het evangelie van het koninkrijk van God

WILL: Maar nadat Johannes overgeleverd was, kwam Jezus in Galilea de goede boodschap van God verkondigen

 

Mark. 2:17; (tot bekering) is eruit in:

KJV: When Jesus heard it, he saith unto them, They that are whole have no need of the physician, but they that are sick: I came not to call the righteous, but sinners to repentance.

SV: En Jezus, dat horende, zeide tot hen: Die gezond zijn, hebben den medicijnmeester niet van node, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen, om te roepen rechtvaardigen, maar zondaars tot bekering.

HSV: En toen Jezus dat hoorde, zei Hij tegen hen: Wie gezond zijn, hebben geen dokter nodig, maar die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen tot bekering te roepen, maar zondaars.

NBG 51: En Jezus hoorde het en zeide tot hen: Zij, die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij, die ziek zijn. Ik ben niet gekomen rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

NBV: Toen hij langs het meer liep, zag hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en hij zei tegen hem: ‘Volg mij.’ Levi stond op en volgde hem.

NWV: Jezus dan zei dan tot hen: Komt achter mij en ik zal U tot vissers van mensen maken.

CANIS: Jesus hoorde het, en sprak tot hen: De gezonden hebben geen geneesheer nodig, wel de zieken. Ik ben niet gekomen, om rechtvaardigen, maar om zondaars te roepen.

GRN: ‘Ga met mij mee,’ zei Jezus tegen hen, ‘ik zal jullie vissers van mensen maken.’

HB: Hij zei tegen hen: "Ga met Mij mee! Dan zal Ik een ander soort vissers van jullie maken. Vissers die mensen bij Mij brengen."

LEI: En Jezus hoorde dit en zeide tot hen: De gezonden behoeven geen geneesheer, maar de zieken; ik ben niet gekomen om rechtschapenen maar om zondaren te roepen.

LU: Toen nu Jezus dat hoorde, zeide hij tot hen: De gezonden behoeven den geneesmeester niet, maar de kranken. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen maar om zondaars te roepen.

NAARD: Jezus hoort dat en zegt tot hen: die gezond zijn hebben geen dokter nodig,
maar wie er slecht aan toe zijn wél!- ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen
maar zondaars

PALM: Jezus, dit horende, zeide tot hen: Die gezonden zijn hebben geen geneesmeester nodig, maar de zieken. Ik ben niet gekomen, om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars tot bekering.

TELOS: En toen Jezus dit hoorde, zei Hij tot hen: Zij die gezond zijn, hebben geen arts nodig, maar zij die ziek zijn. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.

WILL: Jezus hoorde dat en zei hun: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieke wel. Ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.’

 

Mark. 6:11; ( Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad.) is eruit in:

KJV: And whosoever shall not receive you, nor hear you, when ye depart thence, shake off the dust under your feet for a testimony against them. Verily I say unto you, It shall be more tolerable for Sodom and Gomorrha in the day of judgment, than for that city.

SV: En zo wie u niet zullen ontvangen, noch u horen, vertrekkende van daar, schudt het stof af, dat onder aan uw voeten is, hun tot een getuigenis. Voorwaar zeg Ik u: Het zal Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des oordeels dan dezelve stad.

HSV: En als er zullen zijn die u niet zullen ontvangen en niet naar u zullen luisteren, schud dan, als u vandaar weggaat, het stof af dat onder uw voeten zit, tot een getuigenis tegen hen. Voorwaar zeg Ik u: Het zal voor Sodom of Gomorra verdraaglijker zijn in de dag van het oordeel dan voor die stad.

NBG 51: En indien een plaats u niet ontvangt en zij niet naar u luisteren, gaat daarvandaan en schudt het stof af, dat aan uw voeten is, hun tot een getuigenis.

NBV: Maar als jullie ergens niet welkom zijn en de mensen niet naar jullie willen luisteren, moet je daar weggaan en het stof van je voeten schudden ten teken dat je niets meer met hen te maken wilt hebben.’

NWV: En indien er een plaats is waar men U niet ontvangt of niet naar u luisterd, gaat daar dan weg en schudt het vuil dat onder UW voeten is af, hun tot een getuigenis

CANIS: En waar men u niet ontvangt en niet naar u luistert, gaat daar vandaan, en schudt het stof van uw voeten, als een getuigenis tegen hen.

GRN: Kom je in een plaats waar ze je niet willen ontvangen en waar ze weigeren naar je te luisteren, ga daar dan weg en sla het stof van je voeten, als waarschuwing.’

HB: Maar het kan zijn dat in sommige dorpen niemand je wil binnenlaten en niemand naar je luistert. Ga dan weg en schud het stof van je voeten als een getuigenis tegen hen. Dan moeten zij het zelf maar weten."

LEI: ontbreekt

LU: En wie u niet zullen aannemen noch horen, gaat van daar uit, en schudt het stof van uwe voeten af, tot ene getuigenis over hen. Voorwaar, ik zeg: Het zal Sodom en Gomorra ten dage des oordeels draaglijker zijn dan zulk een stad.

NAARD: en als een plek u niet ontvangt en ze niet naar u horen, trekt daarvandaan weg en
schudt het stof van uw voeten; het zal tegen hen getuigen!

PALM: En zo wie u niet willen ontvangen, noch u horen, van daar henengaande schudt het stof af, dat onder aan uwe voeten is, tot een getuigenis tegen hen. Voorwaar, Ik zeg u: Het zal Sodom en Gomorra verdragelijker zijn in den dag des gerichts, dan zulk ene stad!

TELOS: en waar men u niet ontvangt en niet naar u luistert, gaat daar weg en schudt het stof af dat onder aan uw voeten is, tot een getuigenis voor hen.

WILL: En als je ergens niet ontvangen wordt, en ze luisteren niet naar jullie, ga daar dan weg, en stamp het zand van je voeten: een getuigenis tegen hen!

 

Mark.7:16; (Zo iemand oren heeft om te horen, die hore) is eruit in:

KJV: If any man have ears to hear, let him hear.

SV: Zo iemand oren heeft om te horen, die hore.

HSV: Als iemand oren heeft om te horen, laat hij dan horen.

NBG 51: Indien iemand oren heeft om te horen, die hore.

NBV: ontbreekt

(7:15) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [16] Wie oren heeft om te horen, moet goed luisteren! ’

NWV: ontbreekt

CANIS: Zo iemand oren heeft om te horen, hij hore!

GRN: v14, Jezus riep de mensen weer bij zich: ‘Luister allemaal en begrijp dit goed:

HB: v 14, Jezus riep de mensen bij Zich en zei tegen hen: "Luister! Dit is iets wat u beslist moet weten.

LEI: ontbreekt

LU: Heeft iemand oren om te horen, die hore!

NAARD: Als iemand oren om te horen heeft, dan moet hij horen!

PALM: Zo iemand oren heeft, om te horen, die hore!

TELOS: Als iemand oren heeft om te horen, laat hij horen!

WILL: ontbreekt.

 

Mark. 9:24; (Heere) is eruit in:

KJV: And straightway the father of the child cried out, and said with tears, Lord, I believe; help thou mine unbelief.

SV: En terstond de vader des kinds, roepende met tranen, zeide: Ik geloof, Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp.

HSV: En meteen riep de vader van het kind onder tranen: Ik geloof, Heere! Kom mijn ongeloof te hulp.

NBG 51: Terstond riep de vader van de knaap uit en zeide: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!

NBV: Meteen riep de vader van het kind uit: ‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.’

NWV: Onmiddellijkriep de vader van het jonge kind uit en zei:”Ik heb geloof! Kom mij te hulp waar ik in mijn geloof te kort schiet!”

CANIS: Aanstonds riep de vader van den knaap onder tranen uit: Ik geloof; kom mijn ongeloof te hulp.

GRN: riep de vader van de jongen uit: ‘Ik geloof, maar help mij als mijn geloof tekortschiet!’

HB: "Ik geloof!" riep de man meteen. "En toch twijfel ik nog. Help mij!"

LEI: Aanstonds riep de vader van den knaap: Ik geloof. Kom mijn ongeloof te hulp!

LU: En terstond riep de vader van het kind, en zeide met tranen: Ik geloof, Heer, help mijn ongeloof!

NAARD: Meteen heeft de vader van het jongetje met een schreeuw gezegd: ik gelóóf!- help mij in mijn ongeloof

PALM: En terstond, de vader van het kind, het met tranen uitroepende, zeide: Ik geloof, Heer! kom mijn ongelovigheid te hulp.

TELOS: Terstond riep de vader van het kind onder tranen de woorden: Ik geloof, kom mijn ongeloof te hulp!

WILL: Meteen riep de vader van de jongen uit: ‘Ik heb vertrouwen. Kom mijn gebrekkig vertrouwen te hulp.’

 

Mark. 9:42; (in Mij) is eruit in:

KJV: And whosoever shall offend one of these little ones that believe in me, it is better for him that a millstone were hanged about his neck, and he were cast into the sea.

SV: En zo wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan ware, en dat hij in de zee geworpen ware.

HSV: En wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, doet struikelen, het zou beter voor hem zijn dat er een molensteen om zijn hals gedaan en hij in de zee geworpen werd.

NBG 51: En wie een van deze kleinen, die geloven, tot zonde verleidt, het zou beter voor hem zijn, dat een molensteen om zijn hals was gedaan en hij in de zee was geworpen.

NBV: Wie een van de geringen die in mij geloven van de goede weg afbrengt, zou beter af zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid werd.

NWV: Maar al wat een van deze kleinen die geloven, tot struikelen brengt, het zou beter voor hem zijn dat hem een molensteen zoals door een ezel wordt rondgedraaid, om de hals werd gehangen en hij metterdaad in de zee werd geworpen.

CANIS: Wie ergernis geeft aan een van deze kleinen, die in Mij geloven, het ware hem beter, dat hem een zware molensteen om de hals werd gehangen, en hij zo in de zee werd geworpen.

GRN: Wie één van deze eenvoudige mensen die geloven, van de goede weg afbrengt, het zou beter voor hem geweest zijn als hij met een molensteen om zijn nek in zee gegooid was.

HB: Maar als iemand één van deze jonge mensen die in Mij geloven, op het slechte pad brengt, zou het voor hem beter zijn met een zware steen om zijn hals in de zee te worden gegooid.

LEI: En wie een dezer gelovige kleinen verleidt, het ware hem beter dat een molensteen aan zijn hals gedaan en hij in zee geworpen werd.

LU: En wie één van deze kleinen, die in mij geloven, ergert, dien ware het beter, dat hem een molensteen aan den hals gehangen, en hij in de zee geworpen werd.

NAARD: en al wie voor een van deze kleinen, die zo vol geloof zijn, een struikelblok zal leggen, voor hem is het maar het beste als er een molensteen om zijn hals ligt en hij in zee wordt geworpen;

PALM: Maar wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het ware hem beter, dat een molensteen om zijn hals gedaan, en hij in zee geworpen wierd!

TELOS: En wie een van de kleinen die in Mij geloven, een aanleiding tot vallen is, het zou beter voor hem zijn als een molensteen om zijn hals gedaan en hij in de zee geworpen was.

WILL: Wie één van deze kleinen die op Mij vertrouwen ten val brengt, kan beter met een molensteen om zijn nek in zee geworpen worden.

 

Mark. 9:44,46; (Waar hun worm niet sterft en het vuur niet geblust wordt) is eruit in:

KJV: Where their worm dieth not, and the fire is not quenched. 46 Where their worm dieth not, and the fire is not quenched.

SV: Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt. 46 Waar hun worm niet sterft, en het vuur niet uitgeblust wordt.

HSV: waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt. 46 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

NBG 51: waar hun worm niet sterft en het vuur niet wordt uitgeblust. 46 waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

NBV: ontbreekt

(9:43) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [44] waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft’.

(9:45) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [46] waar de wormen blijven knagen en het vuur niet dooft’.

NWV: 9:44 ontbreekt, 9:46 ontbreekt

CANIS: waar hun worm niet sterft, en het vuur niet gedoofd wordt. 46 waar hun worm niet sterft, en het vuur niet gedoofd wordt.

GRN: ontbreekt

HB: ontbreekt

LEI: ontbreekt

LU: waar hun worm niet sterft en hun vuur niet uitgeblust wordt. 46 waar hun worm niet sterft en hun vuur niet uitgeblust wordt.

NAARD: ontbreekt

PALM: waar hun worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgeblust! 46 waar hun worm niet sterft, en het vuur niet wordt uitgeblust.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mark. 10:21; (Neem het kruis op) is eruit in:

KJV: Then Jesus beholding him loved him, and said unto him, One thing thou lackest: go thy way, sell whatsoever thou hast, and give to the poor, and thou shalt have treasure in heaven: and come, take up the cross, and follow me.

SV: En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: Een ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult een schat hebben in den hemel; en kom herwaarts, neem het kruis op, en volg Mij.

HSV: En Jezus keek hem aan en had hem lief, en Hij zei tegen hem: Eén ding ontbreekt u: ga heen, verkoop alles wat u hebt en geef het aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel; en kom dan hierheen, neem het kruis op en volg Mij.

NBG 51: En Jezus, hem aanziende, kreeg hem lief en zeide tot hem: Een ding ontbreekt u, ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom hier, volg Mij.

NBV: Jezus keek hem liefdevol aan en zei tegen hem: ‘Eén ding ontbreekt u: ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen, dan zult u een schat in de hemel bezitten; kom dan terug en volg mij.’

NWV: Jezus keek hem aan en koesterde liefde voor hem: Eén ding ontbreekt u: Ga, verkoop wat gij hebt en geef aan de armen, en gij zult een schat in de hemel hebben, en kom, wees mijn volgeling.

CANIS: Toen zag Jesus hem teder aan, en sprak tot hem: Eén ding ontbreekt u nog. Ga heen, verkoop wat ge bezit, en geef het aan de armen; en ge zult een schat in de hemel bezitten. Kom dan, en volg Mij.

GRN: Jezus keek hem aan en had hem lief. Hij zei tegen hem: ‘Eén ding hebt u nog niet gedaan: ga naar huis en verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug en volg mij.’

HB: Het was duidelijk zichtbaar dat Jezus genegenheid had voor deze man. Hij keek hem aan en zei: "Er is één ding dat u niet hebt gedaan. Ga naar huis, verkoop alles wat u hebt en geef het geld aan de armen. Kom dan terug en volg Mij. Dan zult u rijk zijn in de hemel."

LEI: En Jezus zag hem aan, kreeg hem lief en zeide tot hem: In een opzicht schiet gij tekort. Ga alwat gij hebt verkopen en geef het aan de armen; dan zult gij een schat in den hemel bezitten; en kom dan, volg mij.

LU: En Jezus zag hem aan, had hem lief, en zeide tot hem: Eén ding ontbreekt u: ga heen, verkoop al wat gij hebt en geef het den armen, zo zult gij een schat in den hemel hebben; en kom, volg mij, en neem het kruis op u.

NAARD: Jezus kijkt hem aan, krijgt hem lief en zegt tot hem: één ding ontbreekt je;
ga heen, al wat je hebt, verkoop het en geef het aan de armen, en je zult een schat in de hemel hebben; kom dan hierheen en volg mij!

PALM: En Jezus, hem aanziende, beminde hem, en zeide tot hem: één ding ontbreekt u; ga heen, verkoop al wat gij hebt, en geef het den armen! zo zult gij een schat hebben in den hemel, en komeen schat in de hemel hebben;

TELOS: Jezus nu keek hem aan en had hem lief, en Hij zei tot hem: Een ding ontbreekt u: ga heen, verkoop alles wat u hebt en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel, en kom, volg Mij.

WILL: Jezus keek hem aan en ging van hem houden. Hij zei Hem: ‘Aan één ding ontbreekt het u nog: ga verkopen wat u hebt en geef het aan de armen, en u zult een schat hebben in de hemel. Kom dan terug om Mij te volgen.

 

Mark. 11:10; (in de Naam des Heren) is eruit in:

KJV: Blessed be the kingdom of our father David, that cometh in the name of the Lord: Hosanna in the highest.

SV: Gezegend zij het Koninkrijk van onzen vader David, hetwelk komt in den Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemelen!

HSV: Gezegend het Koninkrijk van onze vader David, dat komt in de Naam van de Heere! Hosanna in de hoogste hemelen!

NBG 51: En die voorgingen en die volgden riepen: (11-10a) Hosanna! Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren;

10 gezegend het komende rijk van onze vader David; Hosanna in de hoogste hemelen!

NBV: Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David. Hosanna in de hemel! ’

NWV: Gezegend is het komende koninkrijk van onze vader David! Red toch in de hoogste hoogten!

CANIS: Gezegend die komt in de naam des Heren; Gezegend het rijk van onzen vader David, dat komt; Hosanna in den hogen!

GRN: Gezegend hij die komt in naam van de Heer, gezegend het koninkrijk dat komt, het koninkrijk van onze vader David! Hosanna voor God in de hemel!’

HB: "Eer voor het nieuwe koninkrijk van onze vader David!" en "Lang leve de grote koning!"

LEI: Gezegend het rijk van onzen vader David dat komt! Hozanna in den hooge!

LU: Geloofd zij het rijk van onzen vader David, dat komt in den naam des Heren! Hosanna in de hoogte!

NAARD: gezegend het koninkrijk dat komt, van onze vader David; hosanna in den hoge!

PALM: Gezegend is het Koninkrijk van onzen vader David, ‘t welk komt in de Naam des Heeren! Hosanna in de hoogste hemel!

TELOS: Hosanna! Gezegend Hij die komt in de naam van de Heer! Gezegend het komende koninkrijk van onze vader David! Hosanna in de hoogste hemelen!

WILL: Gezegend het koninkrijk dat komen gaat, van onze vader David. Hosanna in de hoogste hemel!

 

Mark. 11:26; (Maar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.) hele vers is eruit in:

KJV: But if ye do not forgive, neither will your Father which is in heaven forgive your trespasses.

SV: Maar indien gij niet vergeeft, zo zal uw Vader, Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.

HSV: Maar als u niet vergeeft, zal uw Vader Die in de hemelen is, ook uw misdaden niet vergeven.

NBG 51: Indien gij echter niet vergeeft, zal ook uw Vader, die in de hemelen is, uw overtredingen niet vergeven.

NBV: (11:25) Andere handschriften hebben een extra vers: [26] Maar als jullie niet vergeven, zal ook jullie Vader in de hemel jullie je misstappen niet vergeven.’

NWV: ontbreekt

CANIS: ontbreekt

GRN: ontbreekt

HB: Als je echter niet vergeeft, zal ook je Vader in de hemel jouw zonden niet vergeven."

LEI: ontbreekt

LU: Maar indien gij niet vergeven zult, zo zal uw Vader, die in den hemel is, ook uwe misdaden niet vergeven.

NAARD: als ge niet vergeeft, zal ook uw vader in de hemelen uw misstappen niet vergeven

PALM: Maar zo gijlieden niet vergeeft, zo zal ook uw Vader, die in de hemel is, uwe misdrijven niet vergeven.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mark. 12:29-30; (En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel! de Heere, onze God, is een enig Heere. 30 En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.) is eruit in:

KJV: And Jesus answered him, The first of all the commandments is, Hear, O Israel; The Lord our God is one Lord: 30 And thou shalt love the Lord thy God with all thy heart, and with all thy soul, and with all thy mind, and with all thy strength: this is the first commandment.

SV: En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de geboden is: Hoor, Israel! de Heere, onze God, is een enig Heere. 30 En gij zult den Heere, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht. Dit is het eerste gebod.

HSV: En Jezus antwoordde hem: Het eerste van alle geboden is: Hoor, Israël! De Heere, onze God, de Heere is één. 30 En u zult de Heere, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht. Dit is het eerste gebod.

NBG 51: Jezus antwoordde: (12-30a) Het eerste is: Hoor, Israel, de Here, onze God, de Here is een, 30 (12-30b) en gij zult de Here, uw God, liefhebben uit geheel uw hart en uit geheel uw ziel en uit geheel uw verstand en uit geheel uw kracht.

NBV: Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer;  30 heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.”

NWV: Jezus antwoorde: “Het eerste is: Hoor, o Israel, Jehova, onze God, is één Jehova, 30 en gij moet Jehova uw God liefhebben met geheel uw ziel en met geheel uw verstand en met geheel uw kracht.

CANIS: Jesus antwoordde hem: Het eerste is: Hoor Israël; de Heer, onze God, is de énige Heer; 30 gij zult den Heer uw God beminnen met heel uw hart, met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.

GRN: Jezus antwoordde: ‘Dit is het belangrijkste: Luister Israël! De Heer is onze God, alleen de Heer. 30 Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en heel uw ziel, met heel uw verstand en met inzet van al uw krachten.

HB: Jezus antwoordde: "Dat is: Luister Israël, de Here, onze God, is de enige God. 30 U moet Hem liefhebben met heel uw hart, ziel en verstand.

LEI: Jezus antwoordde hem: Het eerste is: Hoor, Israel, de Heer onze God is de enige Heer; 30 en gij zult den Heer uw God liefhebben met uw ganse hart, uw gehele ziel, al uw verstand en al uw kracht.

LU: En Jezus antwoordde hem: Het voornaamste van alle geboden is dit: "Hoor Israël, de Heer onze God is een éénig Heer. 30 En gij zult God, uwen Heer, liefhebben met uw ganse hart, met uwe ganse ziel, met geheel uw verstand en uit al uwe krachten". Dit is het voornaamste gebod.

NAARD: Jezus antwoordt: het eerste is 'hoor, Israël, de Heer is onze God, de Heer is één; 30 heb dan lief de Heer, je God, uit heel je hart, uit heel je ziel, uit heel je verstand en uit heel je kracht (Deut. 6,4-5)!

PALM: En Jezus antwoordde hem: Het eerste gebod van allen is: Hoor, Israël! de Heer uw God is een enig Heer! 30 En gij zult de Heer, uw God, liefhebben uit geheel uw hart, en uit geheel uw ziel, en uit geheel uw verstand, en uit geheel uw kracht: dit is het eerste gebod!

TELOS: Jezus antwoordde:  30 Het eerste is: ’Hoor, Israel, de Heer, onze God, de Heer is een; en u zult de Heer, uw God, liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht’.

WILL: Jezus antwoordde: ‘Het eerste is dit: Luister Israël, de Heer onze God is de enige Heer; 30 u zult de Heer uw God liefhebben met heel uw hart en met heel uw ziel, met heel uw verstand en met heel uw kracht.

 

Mark. 13:14; (waarvan door de profeet Daniël gesproken is ) is eruit in:

KJV: But when ye shall see the abomination of desolation, spoken of by Daniel the prophet, standing where it ought not, (let him that readeth understand,) then let them that be in Judaea flee to the mountains:

SV: Wanneer gij dan zult zien den gruwel der verwoesting, waarover door den profeet Daniëll gesproken is, staande waar het niet behoort, (die het leest, die merke daarop!) alsdan, die in Judea zijn, dat zij vlieden op de bergen.

HSV: Wanneer u dan de gruwel van de verwoesting, waarover door de profeet Daniël gesproken is, zult zien staan waar het niet behoort – laat hij die het leest, daarop letten! – laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.

NBG 51: Wanneer gij dan de gruwel der verwoesting ziet staan, waar hij niet behoort (die het leest, geve er acht op) laten dan die in Judea zijn, vluchten naar de bergen.

NBV: Wanneer jullie de “verwoestende gruwel” zien staan waar hij niet hoort [lezer, begrijp dit goed], dan moet iedereen in Judea de bergen in vluchten;

NWV: Wanneer gij echter het walgelijke ding dat verwoesting veroorzaakt, ziet staan waar het niet behoort [de lezer gebruike onderscheidingsvermogen] laten dan zij die in Judea zijn, naar de bergen vluchten.

CANIS: Wanneer gij de gruwel der ontheiliging ziet staan, waar hij niet staan mag, —die het leest, begrijpe het! —laten zij, die in Judea zijn, dan naar de bergen vluchten;

GRN: Wanneer je de zogenaamde verschrikking van de verwoesting ziet staan op de plaats waar hij niet thuishoort lezer, probeer het te begrijpen laten de mensen in Judea dan de bergen invluchten.

HB: Wanneer je ‘de gruwel van de verwoesting’ ziet staan waar hij niet hoort (lees dit aandachtig) en je bent in Judea, vlucht dan naar de grotten in de bergen.

LEI: Wanneer gij den Gruwel der Verwoesting ziet staan waar hij niet mag staan—wie dit leest lette er op! —dat dan zij die in Judea zijn vluchten naar het gebergte;

LU: Wanneer gij nu den gruwel der ver woesting waarvan de profeet Daniël gesproken heeft zult zien staan, waar het niet behoort wie het leest, die lette daarop!, dan vliede op de bergen, wie in Judéa is;

NAARD: wanneer ge 'de gruwel der verwoesting' (Dan. 12,11) ziet staan waar het niet moet -wie voorleest lette er op- laten dan die in Judea vluchten naar de bergen,

PALM: Als gij dan de gruwel der verwoesting zien zult, waarvan gesproken is door Daniël, de Profeet, staande waar het niet behoort, wie het leest, merke er op dat dan, die in Judéa zijn, naar het gebergte vluchten!

TELOS: Wanneer u nu de gruwel van de verwoesting zult zien staan waar het niet behoort, - laat hij die het leest erop letten! - laten dan zij die in Judea zijn, vluchten naar de bergen;

WILL: Wanneer je de huiveringwekkende gruwel ziet staan waar die niet hoort,’ – let op, lezer – ‘dan moeten de inwoners van Judea de bergen invluchten.

 

Mark. 14:68; (en de haan kraaide) is eruit in:

KJV: But he denied, saying, I know not, neither understand I what thou sayest. And he went out into the porch; and the cock crew.

SV Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.

HSV: Maar hij ontkende het en zei: Ik ken Hem niet, en ik weet niet wat u zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en de haan kraaide.

NBG 51: Maar hij loochende het en zeide: Ik weet niet en begrijp niet, wat gij zegt. En hij ging naar buiten, naar het voorportaal.

NBV: Maar hij ontkende dat en zei: ‘Ik weet niet waar je het over hebt, ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’ Hij ging naar buiten, naar het voorportaal, en er kraaide een haan.

NWV: Maar hij ontkende het en zei: Ik ken hem niet en ook begrijp ik niet wat gij zegt, en hij ging naar buiten naar het portaal.

CANIS: Doch hij loochende het en sprak: Ik weet niet, ik begrijp niet, wat ge zegt. Hij ging weg naar de voorhal; en er kraaide een haan.

GRN: Maar hij ontkende het: ‘Wat zeg jij nou? Ik weet niet, ik begrijp niet waar je het over hebt.’ En hij verliet de binnenplaats en ging naar het voorplein.

HB: Maar Petrus schudde zijn hoofd en zei: "Welnee, ik weet niet over wie u het hebt!" Hij liep weg naar de poort. Op dat moment kraaide een haan.

LEI: Hij loochende het en zeide: Ik weet noch begrijp wat gij zegt. Toen ging hij naar buiten, naar het voorplein;

LU: Maar hij loochende het en zeide: Ik ken hem niet; ook weet ik niet wat gij zegt. En hij ging naar buiten in het voorhof; en de haan kraaide.

NAARD: Maar hij loochent dat en zegt: ik weet niet en ik snap niet wat jij daar zegt! Hij loopt naar buiten, naar de voorhof. Dan kraait er een haan

PALM: Maar hij loochende het, zeggende: Ik ken Hem niet, ik begrijp zelfs niet, wat gij zegt; en hij ging naar buiten tot aan de voorzaal, en de haan kraaide.

TELOS: Hij loochende het echter en zei: Ik weet niet en ook begrijp ik niet wat u zegt. En hij ging naar buiten naar het portaal, en de haan kraaide.

WILL: Maar hij ontkende dat: ‘Ik weet niet, ik begrijp niet waar je het over hebt.’ En hij ging naar buiten naar de voorhof. En er kraaide een haan.

 

Mark. 15:28; ( En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.) hele vers is eruit in:

KJV: And the scripture was fulfilled, which saith, And he was numbered with the transgressors.

SV: En de Schrift is vervuld geworden, die daar zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.

HSV: En het Schriftwoord is in vervulling gegaan dat zegt: En Hij is onder de misdadigers gerekend.

NBG: En het schriftwoord is vervuld geworden, dat zegt: En Hij is met de misdadigers gerekend.

NBV: ontbreekt, (15:27) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [28] Zo ging in ver vulling wat de Schrift zegt: “Hij werd gerekend tot de wettelozen.

NWV: ontbreekt

CANIS: Toen werd de Schrift vervuld, die zegt: "En onder de booswichten werd Hij gerekend."

GRN: ontbreekt

HB: Daarmee kwam uit wat geschreven staat: "Hij hoorde bij de misdadigers."

LEI: ontbreekt


 

LU: Toen werd de Schrift vervuld, die zegt: "Hij is onder de kwaaddoeners gerekend".

NAARD: Zo wordt het schriftwoord vervuld dat zegt: hij wordt bij de wettelozen gerekend
(Jes. 53,12).

PALM: Zodat de Schrift vervuld werd, zeggende: En Hij is met de misdadigers gerekend.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Mark. 16:9-20; ( Al de 12 verzen zijn eruit omdat ze niet in de Vaticanus en de Sinaïticus manuscripten staan)

KJV: Now when Jesus was risen early the first day of the week, he appeared first to Mary Magdalene, out of whom he had cast seven devils.

10 And she went and told them that had been with him, as they mourned and wept.

11 And they, when they had heard that he was alive, and had been seen of her, believed not.

12 After that he appeared in another form unto two of them, as they walked, and went into the country.

13 And they went and told it unto the residue: neither believed they them.

14 Afterward he appeared unto the eleven as they sat at meat, and upbraided them with their unbelief and hardness of heart, because they believed not them which had seen him after he was risen.

15 And he said unto them, Go ye into all the world, and preach the gospel to every creature.

16 He that believeth and is baptized shall be saved; but he that believeth not shall be damned.

17 And these signs shall follow them that believe; In my name shall they cast out devils; they shall speak with new tongues;

18 They shall take up serpents; and if they drink any deadly thing, it shall not hurt them; they shall lay hands on the sick, and they shall recover.

19 So then after the Lord had spoken unto them, he was received up into heaven, and sat on the right hand of God.

20 And they went forth, and preached every where, the Lord working with them, and confirming the word with signs following. Amen.

 

SV: En als Jezus opgestaan was, des morgens vroeg, op den eersten dag der week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit welke Hij zeven duivelen uitgeworpen had.

10 Deze, heengaande, boodschapte het dengenen, die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden.

11 En als dezen hoorden, dat Hij leefde, en van haar gezien was, geloofden zij het niet.

12 En na dezen is Hij geopenbaard in een andere gedaante, aan twee van hen, daar zij wandelden, en in het veld gingen.

13 Dezen, ook heengaande, boodschapten het aan de anderen; maar zij geloofden ook die niet.

14 Daarna is Hij geopenbaard aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en hardigheid des harten, omdat zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgestaan was.

15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, predikt het Evangelie aan alle kreaturen.

16 Die geloofd zal hebben, en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet zal geloofd hebben, zal verdoemd worden.

17 En degenen, die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen; met nieuwe tongen zullen zij spreken.

18 Slangen zullen zij opnemen; en al is het, dat zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden; op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen gezond worden.

19 De Heere dan, nadat Hij tot hen gesproken had, is opgenomen in den hemel, en is gezeten aan de rechter hand Gods.

20 En zij, uitgegaan zijnde, predikten overal, en de Heere wrocht mede, en bevestigde het Woord door tekenen, die daarop volgden. Amen.

 

HSV: En toen Jezus opgestaan was, ’s morgens vroeg op de eerste dag van de week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven demonen uitgedreven had.

10 Die ging heen en berichtte het aan hen die met Hem geweest waren, die treurden en huilden.

11 En toen die hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij het niet.

12 En daarna is Hij in een andere gedaante geopenbaard aan twee van hen, terwijl zij wandelden en naar het veld gingen.

13 Ook zij gingen het aan de anderen berichten; maar zij geloofden ook hen niet.

14 Later is Hij geopenbaard aan de elf, terwijl zij aanlagen, en Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen niet geloofd hadden die Hem gezien hadden nadat Hij opgewekt was.

15 En Hij zei tegen hen: Ga heen in heel de wereld, predik het Evangelie aan alle schepselen.

16 Wie geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden, maar wie niet geloofd zal hebben, zal verdoemd worden.

17 En hen die geloofd zullen hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij demonen uitdrijven; in vreemde talen zullen zij spreken;

18 slangen zullen zij oppakken; en als zij iets dodelijks zullen drinken, zal het hun beslist niet schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen gezond worden.

19 De Heere dan is, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en zette Zich

aan de rechterhand van God.

20 maar zij gingen overal heen om te prediken, en de Heere werkte mee en bevestigde het Woord door de tekenen die erop volgden. Amen.

 

NBG: Toen Hij des morgens vroeg op de eerste dag der week opgestaan was, verscheen Hij eerst aan Maria van Magdala, van wie Hij zeven boze geesten uitgedreven had.

10 Zij ging heen en berichtte het hun, welke bij Hem geweest waren, die treurden en weenden.

11 En toen zij hoorden, dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij het niet.

12 Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen op de weg, terwijl zij zich naar het land begaven.

13 En ook die gingen heen om het aan de anderen te berichten. En ook die geloofden zij niet.

14 Daarna verscheen Hij aan de elven zelf, terwijl zij aanlagen, en Hij verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen niet geloofden die Hem aanschouwd hadden, nadat Hij opgewekt was.

15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, verkondigt het evangelie aan de ganse schepping.

16 Wie gelooft en zich laat dopen, zal behouden worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.

17 Als tekenen zullen deze dingen de gelovigen volgen: in mijn naam zullen zij boze geesten uitdrijven, in nieuw tongen zullen zij spreken,

18 slangen zullen zij opnemen, en zelfs indien zij iets dodelijks drinken, zal het hun geen schade doen; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen genezen worden.

19 De Here Jezus dan werd, nadat Hij tot hen gesproken had, opgenomen in de hemel en heeft Zich gezet aan de rechterhand Gods.

20 Doch zij gingen heen en predikten overal, terwijl de Here medewerkte en het woord bevestigde door de tekenen, die erop volgden.

 

NBV: Toen hij vroeg op de eerste dag van de week uit de dood was opgestaan, verscheen hij eerst aan Maria uit Magdala, bij wie hij zeven demonen had uitgedreven.

10 Ze ging het nieuws vertellen aan de mensen die hem hadden vergezeld en die nu om hem treurden en rouwden.

11 Toen ze hoorden dat hij leefde en dat zij hem had gezien, geloofden ze het niet.

12 Daarna verscheen hij in een andere gedaante aan twee van hen toen ze buiten de stad aan het wandelen waren.

13 Ze gingen terug en vertelden het aan de anderen; maar ook zij werden niet geloofd.

14 Ten slotte verscheen hij aan de elf terwijl ze aan het eten waren, en hij verweet hun hun ongeloof en halsstarrigheid, omdat ze geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem hadden gezien nadat hij uit de dood was opgewekt.

15 En hij zei tegen hen: ‘Trek heel de wereld rond en maak aan ieder schepsel het goede nieuws bekend.

16 Wie gelooft en gedoopt is zal worden gered, maar wie niet gelooft zal worden veroordeeld.

(16:9 -20) In andere handschriften ontbreken deze verzen. Weer andere handschriften hebben na vers 8 en voor vers 9 nog de volgende tekst: ‘Alles wat hun opgedragen was, meldden zij in het kort aan de kring rond Petrus.

Daarna stuurde Jezus zelf zijn leerlingen erop uit om van het oosten tot het westen de heilige en onvergankelijke boodschap van de eeuwige verlossing te verkondigen. Amen.’

17 Degenen die tot geloof zijn gekomen, zullen herkenbaar zijn aan de volgende tekenen: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, ze zullen spreken in onbekende talen,

18 met hun handen zullen ze slangen oppakken en als ze een dodelijk gif drinken zal dat hun niet deren, en ze zullen zieken weer gezond maken door hun de handen op te leggen.’

19 Nadat hij dit tegen hen had gezegd, werd de Heer Jezus in de hemel opgenomen en nam hij plaats aan de rechterhand van God.

20 En zij gingen op weg om overal het nieuws bekend te maken. De Heer hielp hen daarbij en zette hun verkondiging kracht bij met de tekenen die ermee gepaard gingen.

 

NWV: LANG BESLUIT In zekere oude handschriften (ACD) en vertalingen (VgSy) wordt er het volgende lange besluit aan toegevoegd, dat echter in BSy Arm wordt weggelaten.

9 Nadat hij vroeg op de eerste dag van de week (uit de dood) was opgestaan verscheen hij eerst aan Maria Magdalena, uit wie hij zeven demonen had uitgeworpen.

10 Zij ging het berichten aan hen die met hem waren geweest, aangezien zij treurden en weenden.

11 Maar toen zij hoorden dat hij tot leven was gekomen en door haar was gezien, geloofden zij het niet.

12 Bovendien verscheen hij na deze dingen in een andere gedaante aan twee van hen onderweg, terwijl zij zich naar het land begaven.

13 en zij kwamen terug en berichtten het aan de overigen. Doch ook hen geloofden zij niet.

14 Maar later verscheen hij aan de elf zelf, terwijl zij aan tafel aanlagen, en hij verweet hun hun ongeloof en de hardheid van hun hart, omdat zij geen geloof hadden geschonken aan degenen die hem, nu hij uit de doden opgewekt was, hadden gezien.

15 En hij zei tot hen”Gaat heen in heel de wereld en predikt het goede nieuws aan de gehele schepping”.

16 Wie gelooft en gedoopt wordt, zal gered worden, maar wie niet gelooft, zal veroordeeld worden.

17 Voorts zullen deze tekenen hen vergezellen die geloven: Met gebruikmaking van mijn naam zullen zij demonen uitwerpen, zij zullen in talen spreken.

18 en met hun handen zullen zij slangen opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun in het geheel niet schaden. Op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen beter worden.

19 Nadat de Heer Jezus dan aldus tot hen had gesproken, werd hij ten hemel opgenomen en ging aan de rechterhand van God zitten.

20 Zij trokken er derhalve op uit en predikten overal, terwijl de Heer met hen meewerkte en de boodschap kracht bijzette door de tekenen waarvan ze vergezeld ging.

KORT BESLUIT Sommige handschriften envertalingen uit latere tijd bevatten na Markus 16:8 het volgende korte besluit:

Maar alle dingen die waren geboden, verhaalden zij in het kort aan hen die zich rondom Petrus bevonden, Na deze dingen zond Jezus voorts zelf door bemiddeling van hen van het oosten tot het westen de heilige en onvergankelijke bekendmaking van de eeuwige redding uit.

 

CANIS: Toen Hij dan verrezen was, ‘s morgens vroeg, op de eerste dag van de week, verscheen Hij het eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven duivels had uitgedreven.

10 Deze ging het melden aan hen, die met Hem waren geweest, en die nu treurden en weenden.

11 Maar toen ze hoorden, dat Hij leefde en door haar was gezien, geloofden ze het niet.

12 Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen, die op weg waren naar buiten.

13 Deze gingen terug, en meldden het aan de anderen; maar ook hen geloofden ze niet.

14 Eindelijk verscheen Hij aan alle elf, terwijl ze aan tafel waren. Hij verweet hun het ongeloof en de verstoktheid van hart, omdat ze hèn niet hadden geloofd, die Hem na de verrijzenis hadden gezien.

15 En Hij sprak tot hen: Gaat heel de wereld door, en predikt het evangelie aan ieder schepsel.

16 Wie gelooft en gedoopt is, zal zalig worden; maar wie niet gelooft, zal worden veroordeeld.

17 Deze wonderen zullen hen vergezellen, die hebben geloofd: in mijn Naam zullen ze duivels uitdrijven; vreemde talen zullen ze spreken;

18 slangen zullen ze opnemen; en al drinken ze dodelijk vergif, het zal hun niet schaden; zieken zullen ze de handen opleggen, en zij zullen genezen.

19 Toen de Heer Jesus met hen gesproken had, is Hij opgenomen ten hemel, en is neergezeten aan de rechterhand Gods.

20 Maar zij trokken uit, om overal te preken; en de Heer werkte met hen mee, en bevestigde het woord door de wonderen, die het vergezelden.

 

GRN: Toen Jezus in de vroege ochtend van de eerste dag van de week was opgestaan uit de dood, verscheen hij het eerst aan Maria van Magdala, de vrouw uit wie hij zeven demonen had gedreven.

10 En zij ging het vertellen aan hen die altijd bij Jezus geweest waren en die nu om hem rouwden. Ze geloofden er niets van,

11 toen ze van haar hoorden dat hij leefde en dat ze hem had gezien.

12 Daarna verscheen Jezus in een andere gedaante aan twee van zijn leerlingen, toen ze buiten de stad waren.

13 Zij keerden terug om het de anderen te vertellen, maar ook zij werden niet geloofd.

14 Later verscheen Jezus aan de elf leerlingen, toen ze aan het eten waren. Hij verweet hun dat ze zo ongelovig en hardleers waren. Want de mensen die hem gezien hadden na zijn opstanding, hen geloofden ze niet.

15 Toen zei hij tegen hen: ‘Trek de hele wereld door en maak aan alle schepselen het goede nieuws bekend.

16 Wie gelooft en zich laat dopen, zal gered worden, maar wie weigert te geloven, zal veroordeeld worden.

17 God zal hen die geloven, met de volgende tekenen bijstaan: zij zullen in mijn naam demonen uitdrijven en nieuwe talen spreken;

18 slangen zullen ze oppakken, zelfs vergif drinken zonder er nadeel van te ondervinden; en als ze zieken de handen opleggen, zullen die weer gezond worden.’

19 Toen Jezus, de Heer, was uitgesproken, werd hij opgenomen in de hemel, en hij nam plaats aan de rechterzijde van God.

20 De leerlingen trokken eropuit en maakten overal het goede nieuws bekend. De Heer werkte met hen mee en bevestigde de boodschap door de wondertekenen die hun woorden begeleidden. (16-21) Ze brachten Petrus en zijn metgezellen snel alles over wat er gezegd was. Later stuurde Jezus zijn leerlingen er zelf op uit om van oost tot west de heilige en onvergankelijke boodschap over het eeuwig heil te verspreiden.

 

HB: Jezus was op zondagmorgen vroeg weer levend geworden. De eerste die Hem daarna zag, was Maria van Magdala, uit wie Hij zeven boze geesten had weggejaagd.

10 Zij ging meteen naar Zijn discipelen, die nog steeds verdrietig en in tranen bij elkaar zaten.

11 Zij vertelde hun dat Jezus weer leefde en dat zij Hem met eigen ogen had gezien. Maar de mannen geloofden het niet.

12 Later liepen twee van hen naar het land. Onderweg zagen zij Jezus, maar zij herkenden Hem niet omdat Hij er anders uitzag.

13 Ze gingen terug om het aan de anderen te vertellen. Maar die geloofden het ook nu nog niet.

14 Op een zeker moment zaten alle elf discipelen samen te eten. Ineens was Jezus bij hen. Hij verweet hun dat zij zo ongelovig waren geweest; dat zij de mensen die Hem weer levend hadden gezien, niet hadden geloofd.

15 "Trek de wereld in", zei Hij tegen hen,

16 "en vertel aan de hele schepping het goede nieuws over Mij. Wie het geloven en gedoopt worden, zullen gered worden. Maar wie het niet geloven, zullen worden gestraft.

17 De mensen die het geloven, zullen hieraan te herkennen zijn: Zij zullen in mijn naam boze geesten verjagen;

18 zij zullen in nieuwe talen spreken; zij zullen zomaar slangen kunnen vastpakken; en als zij iets giftigs drinken, zal hun dat geen kwaad doen; zij zullen zieke mensen de handen opleggen en genezen."

19 Nadat Hij met hen gesproken had, werd Jezus opgenomen in de hemel en ging aan de rechterhand van God zitten.

20 De discipelen trokken er op uit om overal het geweldige nieuws te vertellen. En de Here werkte met hen mee. Hij zette hun woorden kracht bij door er wonderen op te laten volgen.

 

LEI: ontbreekt

 

LU: Toen nu Jezus was opgestaan, des morgens vroeg op den eersten dag der week, verscheen hij eerst aan Maria Magdalena, uit welke hij zeven boze geesten had uitgedreven.

10 En zij ging heen en verkondigde het dengenen, die met hem geweest waren, welke treurden en weenden.

11 En toen dezen hoorden, dat hij leefde en aan haar verschenen was, geloofden zij het niet.

12 Daarna, toen twee van hen wandelden, openbaarde hij zich onder ene andere gedaante, terwijl zij op het veld gingen.

13 En dezen gingen ook heen en verkondigden het aan de anderen, maar zij geloofden ook hen niet.

14 Ten laatste, toen de elve aan tafel zaten, openbaarde hij zich, en bestrafte hun ongeloof en de hardheid hunner harten, dat zij niet geloofd hadden degenen, die hem verrezen hadden gezien.

15 En hij zeide tot hen: Gaat heen in de gehele wereld, en predikt het evangelie aan alle schepselen.

16 Wie gelooft en gedoopt wordt, die zal zalig worden; maar wie niet gelooft, die zal verdoemd worden.

17 En de tekenen, welke degenen, die geloven, volgen zullen, zijn deze: in mijnen naam zullen zij duivelen uitdrijven, met nieuwe tongen spreken,

18 slangen opnemen; en is het dat zij iets dodelijks zullen drinken, het zal hun niet schaden; op de kranken zullen zij de handen leggen, en het zal beter met hen worden.

19 En nadat de Heer met hen gesproken had, werd hij opgenomen ten hemel, en is gezeten ter rechterhand Gods.

20 En zij gingen uit en predikten aan alle plaatsen; en de Heer werkte met hen, en bekrachtigde het woord door daarop volgende tekenen.

 

NAARD: Nadat hij vroeg op de eerste van de week is opgestaan verschijnt hij het eerst
aan Maria Magdalena, bij wie hij zeven demonen heeft uitgeworpen.

10 Voortvarend verkondigt zíj het aan wie met hem zijn geweest en nu rouwen en wenen;

11 als ook zij horen dat hij leeft en door haar is aanschouwd, geloven zij het niet

12 Daarna vertoont hij zich aan twee van hen, bij een wandeling, in een andere gedaante,
terwijl zij op weg zijn naar een akker;

13 Maar ik zeg u dat én Elia is gekomen én ze met hem hebben gedaan al wat ze wilden,
zoals over hem geschreven staat!

14 Als zij bij de leerlingen aankomen zien ze een grote schare om hen heen en chriftgeleerden
met hen in een twistgesprek

15 En heel de schare,- als ze hem zien hollen ze verrast naar hem toe; zo hebben ze hem begroet.

16 En hij stelt hen de vraag: waarover zijt ge met hen in twistgesprek?

17 Eén uit de schare antwoordt hem: leermeester, ik bracht mijn zoon naar u toe die een geest heeft die maakt dat hij niet praat;

18 wanneer die hem aangrijpt, waar dan ook, verscheurt hij hem, en híj schuimbekt en knarst met zijn tanden en verstijft; ik zei tot uw leerlingen dat ze hem moesten uitwerpen, en ze konden het niet

19 Ten antwoord zegt hij tot hen: o geslacht zonder geloof, tot wanneer moet ik bij u zijn,
tot wanneer moet ik u verdragen?- brengt hem bij mij

20 Zij brengen hem bij hem. Meteen als de geest hem ziet laat hij hem stuiptrekken; hij valt ter aarde en rolt schuimbekkend heen en weer

 

PALM: Jezus nu vroeg in de morgen, op de eerste dag der week, opgestaan zijnde, is eerst aan Maria Magdalena verschenen, uit wie Hij zeven boze geesten had uitgeworpen.

10 Deze, heen gaan zijnde, boodschapte het dengenen, die met Hem geweest waren, welke treurden en weenden.

11 Maar zij, horenden, dat Hij leven, en van haar gezien was, konden het niet geloven.

12 En daarna openbaarde Hij zich, in een andere gedaante aan twee van hen, terwijl zij in het veld gingen en wandelden.

13 Ook dezen heengaande boodschapten het aan de overigen; maar ook hen konden zij niet geloven.

14 Daarna verscheen Hij aan de elven, daar zij aanzaten, en verweet hun hun ongelovigheid en de hardheid hunner harten, dat zij geen geloof gegeven hadden aan degenen, die Hem gezien hadden, nadat Hij opgewekt was.

15 En Hij zeide tot hen: Gaat heen in de ganse wereld, predikt het Evangelie aan al wat geschapen is.

16 Die geloofd zal hebben en gedoopt zal zijn, zal zalig worden; maar die niet geloofd heeft, zal veroordeeld worden.

17 En degenen, die geloofd hebben, zullen deze tekenen volgen: in Mijn Naam zullen zij boze geesten uitdrijven; nieuwe talen zullen zij spreken;

18 slangen zullen zij opnemen, en wanneer zij iets dodelijks zullen gedronken hebben, het zal hun niet schaden: op kranken zullen zij de handen leggen, en zij zullen hersteld worden.

19 De Heer dan, nadat Hij met hen gesproken had, is opgenomen in de hemel, en gezeten aan de rechterhand van God.

20 En zij, uitgegaan zijnde, hebben overal gepredikt, terwijl God medewerkte, en het Woord bekrachtigde door tekenen, die hen vergezelden.

 

TELOS: 9 Toen Hij nu was opgestaan, vroeg op de eerste dag van de week, verscheen Hij eerst aan Maria Magdalena, uit wie Hij zeven demonen had uitgedreven.

10 Deze ging heen en berichtte het aan hen die met Hem geweest waren, die treurden en weenden.

11 En toen dezen hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden zij haar niet.

12 Na deze dingen nu openbaarde Hij Zich in een andere gedaante aan twee van hen, terwijl zij wandelden en naar het veld gingen.

13 En dezen gingen weg en berichtten het aan de overigen, maar zij geloofden ook die niet.

14 Later nu openbaarde Hij Zich aan de elven terwijl zij aanlagen, en verweet hun hun ongeloof en hardheid van hart, omdat zij hen die Hem hadden gezien nadat Hij was opgewekt, niet hadden geloofd.

15 En Hij zei tot hen: Gaat heen in de hele wereld en predikt het evangelie aan de hele schepping.

16 Wie geloofd heeft en gedoopt is, zal behouden worden; wie echter niet gelooft, zal veroordeeld worden.

17 Hen nu die geloven, zullen deze tekenen volgen: in mijn naam zullen zij demonen uitdrijven, in nieuwe talen zullen zij spreken,

18 en met hun handen zullen zij slangen opnemen, en als zij iets dodelijks drinken, zal het hun geenszins schaden; op zieken zullen zij de handen leggen en zij zullen beter worden.

19 De Heer Jezus dan, nadat Hij tot hen had gesproken, werd opgenomen in de hemel en ging zitten aan de rechterhand van God.

20 En zij gingen uit en predikten overal, terwijl de Heer meewerkte en het woord bevestigde door de tekenen die daarop volgden.

 

WILL: 9 Nadat Hij ’s morgens vroeg op de eerste dag van de week was opgestaan, vertoonde Hij zich het eerst aan Maria van Magdala, bij wie Hij zeven demonen uitgedreven had.

10 Zij ging het vertellen aan zijn metgezellen, die om Hem rouwden en weenden.

11 Toen die hoorden dat Hij leefde en door haar gezien was, geloofden ze het niet.

12 Daarna verscheen Hij in een andere gedaante aan twee van hen, toen die te voet op weg waren naar het land.

13 Zij gingen terug en vertelden het aan de anderen. Ook hen geloofden ze niet.

14 Later verscheen Hij aan de elf, toen ze aan tafel waren, en Hij verweet hun hun gebrek aan geloof en hun verstoktheid van hart, omdat ze geen geloof geschonken hadden aan hen die Hem in leven gezien hadden.

15 Hij zei hun: ‘Trek heel de wereld door om aan elk schepsel de goede boodschap te verkondigen.

16 Wie tot geloof komt en gedoopt wordt, zal gered worden, maar wie niet tot geloof komt, zal veroordeeld worden.

17 De volgende tekenen zullen hen die tot geloof gekomen zijn, begeleiden: in mijn naam zullen ze demonen uitdrijven, nieuwe talen zullen ze spreken,

18 met hun handen zullen ze slangen opnemen, en als ze dodelijk gif drinken, zal dat hun niet deren. Zieken zullen ze de handen opleggen en zij zullen gezond worden.’

19 Nadat de Heer Jezus hun dit gezegd had, werd Hij in de hemel opgenomen en nam Hij plaats aan de rechterhand van God.

20 Zij trokken eropuit om overal de boodschap uit te dragen, terwijl de Heer meewerkte en het woord kracht bijzette door de begeleidende tekenen.

 

Luk. 1:28; (Gij zijt gezegend onder de vrouwen) is eruit in:

KJV: And the angel came in unto her, and said, Hail, thou that art highly favoured, the Lord is with thee: blessed art thou among women.

SV: En de engel tot haar ingekomen zijnde, zeide: Wees gegroet, gij begenadigde; de Heere is met u; gij zijt gezegend onder de vrouwen.

HSV: En toen de engel bij haar binnengekomen was, zei hij: wees gegroet, begenadigde. De Heere is met u. U bent gezegend onder de vrouwen.

NBG 51: En toen hij bij haar binnengekomen was, zeide hij: Wees gegroet, gij begenadigde, de Here is met u.

NBV: Gabriël ging haar huis binnen en zei: ‘Gegroet Maria, je bent begenadigd, de Heer is met je.

NWV: En toen hij bij haar binnentrad, zei hij: Goedendag, hooglijk begunstigde, Jehovah is met u.

CANIS: De engel trad bij haar binnen, en sprak: Wees gegroet, vol van genade. De Heer is met u; gij zijt de gezegende onder de vrouwen.

GRN: De engel ging haar huis binnen en zei tegen haar: ‘Ik groet u, u die de gunst van de Heer geniet, de Heer is met u.’

HB: Gabriël kwam bij haar binnen en zei: "Ik wens u vrede toe! U bent een gelukkige vrouw. De Here zij met u!"

LEI: Bij haar binnentredend, zeide de engel tot haar: Wees gegroet, begenadigde, de Heer zij met u!

LU: En bij haar binnengekomen zijnde, zeide de Engel: Wees gegroet, gij begenadigde! De Heer is met u, gij gezegende onder de vrouwen.

NAARD: Binnengekomen bij haar zegt hij: verheug je, begenadigde, de Heer is met je!- een gezegende ben je onder de vrouwen!

PALM: En de Engel, tot haar ingekomende, zeide: Wees gegroet, gij hoog begenadigde! de Heer is met u! gij zijt de gezegendste der vrouwen!

TELOS: En toen de engel bij haar was binnengekomen, zei hij: Gegroet, begenadigde, de Heer is met u, u bent gezegend onder de vrouwen.

WILL: De engel trad bij haar binnen en zei: ‘Verheugu,begenadigde, de Heer is met u.’

 

Luk. 2:33; (Jozef is veranderd in vader) in:

KJV: And Joseph and his mother marvelled at those things which were spoken of him.

SV: En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over hetgeen van Hem gezegd werd.

HSV: En Jozef en Zijn moeder verwonderden zich over wat er over Hem gezegd werd.

NBG 51: En zijn vader en zijn moeder stonden verwonderd over hetgeen van Hem gezegd werd.

NBV: Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over hem werd gezegd.

NWV: En zijn vader en moeder bleven zich verwonderen over al wat er omtrent hem werd gesproken.

CANIS: Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er van Hem werd gezegd.

GRN: De vader en moeder waren verwonderd over wat er over hun kind gezegd werd.

HB: Verwonderd luisterden Jozef en Maria naar wat Simeon over hun kind zei.

LEI: Zijn vader en moeder waren verwonderd over hetgeen van het kind gezegd werd,

LU: En zijn vader en zijne moeder verwonderden zich over hetgeen van hem gezegd werd.

NAARD: Zijn vader en moeder zijn verwonderd over wat over hem wordt gezegd.

PALM: En Josef en Zijn moeder stonden verbaasd over hetgeen van Hem gezegd werd.

TELOS: en Hij zal over het huis van Jakob koning zijn tot in eeuwigheid en aan zijn koningschap zal geen einde zijn.

WILL: Zijn vader en moeder stonden verbaasd over wat er van Hem gezegd werd.

 

Luk. 2:43; (Jozef en Zijn moeder wordt veranderd in Zijn ouders) in:

KJV: And when they had fulfilled the days, as they returned, the child Jesus tarried behind in Jerusalem; and Joseph and his mother knew not of it.

SVV: En de dagen aldaar voleindigd hadden, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het niet.

HSV: en die dagen tot het einde doorgebracht hadden, bleef het Kind Jezus, terwijl zij terugkeerden, in Jeruzalem achter zonder dat Jozef en Zijn moeder het wisten.

NBG 51: en de feestdagen voleindigd hadden, bleef het kind Jezus bij hun terugreis te Jeruzalem achter, en zijn ouders bemerkten het niet.

NBV: Na afloop van het feest vertrokken ze naar huis, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het wisten.

NWV: en voltooiden de dagen, Maar toen zij terugkeerden, bleef de jonge knaap Jezus in Jeruzalem achter, zonder dat zijn ouders het merkten,

CANIS: Maar toen ze na afloop der feestdagen terugkeerden, bleef het Kind Jesus te Jerusalem achter. Zijn ouders bemerkten het niet,

GRN: Na afloop van de feestdagen keerde iedereen naar huis terug, maar de jongen bleef in Jeruzalem achter zonder dat zijn ouders het merkten.

HB: Na de feestdagen gingen zij weer terug naar Nazareth, maar Jezus bleef in Jeruzalem achter.

44 Zijn ouders misten Hem eerst niet eens, want zij dachten dat Hij ergens tussen de andere reizigers liep. Maar ‘s avonds werden zij toch ongerust en gingen Hem zoeken tussen hun familie en vrienden.

LEI: en tot den afloop der dagen daar gebleven waren, bleef het kind Jezus, bij hun terugkeer, in Jeruzalem achter. Zijn ouders wisten het niet

LU: En toen de dagen voleindigd waren en zij wederkeerden, bleef het kind Jezus te Jeruzalem, en zijne ouders wisten het niet;

NAARD: in de mening dat hij bij het reisgezelschap is gaan ze een dagreis ver en zoeken naar hem bij de verwanten en bekenden

PALM: Nadat zij de feest-dagen hadden ten einde gebracht, toen zij wederkeerden, bleef het Kind Jezus achter; en Josef en Zijn moeder bemerkten het niet.

TELOS: en de dagen hadden voleindigd, bleef het kind Jezus, toen zij terugkeerden, in Jeruzalem achter en zijn ouders wisten het niet.

WILL: Toen de feestdagen voorbij waren en ze naar huis terugkeerden, bleef het kind Jezus in Jeruzalem achter, zonder dat zijn ouders het wisten.

 

Luk. 4:4; (maar bij alle woord Gods) is eruit in:

KJV: And Jesus answered him, saying, It is written, That man shall not live by bread alone, but by every word of God.

SV: En Jezus antwoordde hem, zeggende: Er is geschreven, dat de mens bij brood alleen niet zal leven, maar bij alle woord Gods.

HSV: Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven dat de mens van brood alleen niet zal leven, maar van elk woord van God.

NBG 51: En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: Niet alleen van brood zal de mens leven.

NBV: Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “De mens leeft niet van brood alleen.”’

(4:4) De mens leeft niet van brood alleen – Andere handschriften lezen: ‘De mens leeft niet van brood alleen, maar van elk woord dat komt van God’.

NWV: Maar Jezus gaf hem ten antwoord: Er staat geschreven: De mens moet niet van brood alleen leven.

CANIS: Jesus antwoordde hem: Er staat geschreven: "De mens zal niet leven van brood alleen".

GRN: Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: Een mens leeft niet van brood alleen.’

HB: Maar Jezus antwoordde: "In de Boeken staat dat er in het leven belangrijker dingen zijn dan brood alleen."

LEI: Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven dat de mens niet bij brood alleen zal leven.

LU: En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven: "De mens leeft niet van brood alleen, maar van ieder woord van God."

NAARD: Jezus antwoordt hem: geschreven staat 'niet bij brood alleen zal de mens leven!' (Deut. 8,3).

PALM: En Jezus antwoordde hem, zeggende: Daar is geschreven: de mens behoeft door brood alleen niet zal leven, maar door alles, wat God daartoe verordent.

TELOS: En Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: ’Niet van brood alleen zal de mens leven, maar van alle woord van God’.

WILL: Jezus antwoordde hem: ‘Er staat geschreven: Niet van brood alleen zal de mens leven.’

 

Luk. 4:8; (Ga weg van Mij satan) is eruit in:

KJV: And Jesus answered and said unto him, Get thee behind me, Satan: for it is written, Thou shalt worship the Lord thy God, and him only shalt thou serve.

SV: En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want er is geschreven: Gij zult den Heere, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.

HSV: Maar Jezus antwoordde en zei tegen hem: Ga weg van Mij, satan, want er staat geschreven: U zult de Heere, uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.

NBG 51: En Jezus antwoordde en zeide tot hem: Er staat geschreven: Gij zult de Here uw God, aanbidden en Hem alleen dienen.

NBV: Maar Jezus antwoordde: ‘Er staat geschreven: “Aanbid de Heer, uw God, vereer alleen hem.”

NWV: Jezus gaf hem ten antwoord: Er staat geschreven: “Jehovah, uw God, moet gij aanbidden en voor hem alleen heilige dienst verrichten”.

CANIS: Jesus antwoordde hem: Er staat geschreven: "Ge zult den Heer uw God aanbidden, en Hem alleen dienen".

GRN: Jezus antwoordde hem: ‘Er staat geschreven: Aanbid de Heer, uw God, en vereer hem alleen.

HB: Jezus antwoordde: "Er staat in de Boeken dat wij alleen God mogen aanbidden en niemand anders."

LEI: Maar Jezus antwoordde hem: Er staat geschreven: Gij zult den Heer uw God aanbidden en Hem alleen dienen.

LU: Doch Jezus antwoordde en zeide tot hem: Ga weg van mij, satan! Er staat geschreven: "Gij zult God, uwen Heer, aanbidden en hem alleen dienen."

NAARD: Ten antwoord zegt Jezus tot hem: er staat geschreven 'buigen zul je voor de Heer, je God, en alleen hem dienen!' (Deut. 6,13).

PALM: En Jezus, antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, Satan! Want er is geschreven: Gij zult den Heer, uw God, aanbidden, en Hem alleen dienen.

TELOS: En Jezus antwoordde en zei tot hem: Er staat geschreven: ’De Heer, uw God, zult u aanbidden en Hem alleen dienen’.

WILL: Jezus gaf hem ten antwoord: ‘Er staat geschreven: De Heer uw God zult u aanbidden en Hem alleen dienen.

 

Luk. 4:41; (de Christus) is eruit in:

KJV: And devils also came out of many, crying out, and saying, Thou art Christ the Son of God. And he rebuking them suffered them not to speak: for they knew that he was Christ.

SV: En er voeren ook duivelen uit van velen, roepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zone Gods! En hen bestraffende, liet Hij die niet spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.

HSV: Ook gingen er van velen demonen uit, die schreeuwden en zeiden: U bent de Christus, de Zoon van God! Maar Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.

NBG 51: Van velen voeren ook boze geesten uit, roepende en zeggende: Gij zijt de Zoon van God. En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.

NBV: Hij dreef ook veel demonen uit, die schreeuwden: ‘Jij bent de Zoon van God! ’ Hij sprak hen bestraffend toe en verbood hun iets te zeggen; ze wisten immers dat hij de messias was.

NWV: Van velen gingen ook demonen uit, die schreeuwden en zeiden: “Gij zijt de Zoon van God.”Maar hij bestrafte hen en stond hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat hij de Christus was.

CANIS: Ook gingen van velen de boze geesten uit, terwijl ze riepen: Gij zijt de Zoon van God. Maar ten strengste verbood Hij hun te spreken, omdat ze wisten, dat Hij de Christus was.

GRN: Uit velen gingen ook demonen weg, waarbij ze schreeuwden: ‘U bent de Zoon van God!’ Maar Jezus verbood hun streng iets te zeggen, want zij wisten dat hij de Christus was.

HB: Het deed er niet toe wat voor ziekte het was. Ook joeg Hij uit vele mensen boze geesten weg. Die schreeuwden dan: "U bent de Zoon van God!" Maar Hij legde ze onmiddellijk het zwijgen op, want de boze geesten wisten dat Hij de Christus was.

LEI: Ook voeren van velen duivelen uit, schreeuwend: Gij zijt de Zoon Gods! Maar nadrukkelijk verbood hij hun te spreken; omdat zij wisten dat hij de Christus was.

LU: Ook voeren er duivelen uit van velen, die schreeuwden en zeiden: Gij zijt de Christus, de Zoon Gods! En hij bestrafte hen, en liet hen niet spreken: want zij wisten, dat hij de Christus was.

NAARD: Uit velen gaan ook demonen weg, schreeuwend en zeggend 'jij bent de Heilige van God!'. Hij straft ze af en staat ze niet toe uit te spreken dat zij weten dat hij de Christus is.

PALM: Ook voeren boze geesten uit van velen, uitroepende en zeggende: Gij zijt de Christus, de Zoon van God! En hen bestraffende, liet Hij hun niet toe te spreken, omdat zij wisten, dat Hij de Christus was.

TELOS: En er gingen van velen ook demonen uit, terwijl zij de woorden riepen: U bent de Zoon van God! En Hij bestrafte hen en liet hun niet toe te spreken, omdat zij wisten dat Hij de Christus was.

WILL: Uit veel mensen gingen ook demonen weg, die krijsten: ‘U bent de Zoon van God.’ Hij bestrafte hen en stond hun niet toe te spreken, omdat ze wisten dat Hij de Messias was.

 

Luk. 7:31; (En de Heere zeide) is eruit in:

KJV: And the Lord said, Whereunto then shall I liken the men of this generation? and to what are they like?

SV: En de Heere zeide: Bij wien zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?

HSV: En de Heere zei: Met wie zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en aan wie zijn zij gelijk?

NBG 51: Waarmede zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en waaraan zijn zij gelijk?

NBV: ‘Waarmee zal ik dan de mensen van deze generatie vergelijken, waarop lijken ze?

NWV: “Met wie zal ik de mensen van dit geslacht daarom vergelijken, en op wie gelijkeb zij?

CANIS: Waarmee zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken; waaraan zijn ze gelijk?

GRN: Waar zijn die mensen mee te vergelijken? Waar lijken ze op?

HB: Wat moet men van zulke mannen zeggen? Waarmee kan men hen vergelijken?

LEI: waarmee zal ik de mensen van dit geslacht vergelijken, en waaraan zijn zij gelijk?

LU: En de Heer zeide: Bij wien zal ik de mensen van dit geslacht vergelijken, en wien zijn zij gelijk?

NAARD: waarmee zal ik de mensen van deze generatie vergelijken,- waarop lijken ze?-

PALM: En de Heere zeide: Waarbij zal Ik de mensen van dit geslacht vergelijken? En waaraan zijn zij gelijk?

TELOS: Met wie zal Ik dan de mensen van dit geslacht vergelijken en aan wie zijn zij gelijk?

WILL: Waarmee zal Ik dan de mensen van deze generatie vergelijken? Waarop lijken ze?

 

Luk. 9:54; (gelijk ook Elia gedaan heeft) is eruit in:

KJV: And when his disciples James and John saw this, they said, Lord, wilt thou that we command fire to come down from heaven, and consume them, even as Elias did?

SV: Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat zagen, zeiden zij: Heere, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van den hemel nederdale, en dezen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?

HSV: Toen de discipelen Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heere wilt U dat wij zeggen dat er vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren, zoals ook Elia gedaan heeft?

NBG 51: Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit bemerkten, zeiden zij: Here, wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel zal nederdalen om hen te verteren?

NBV: Toen de leerlingen Jakobus en Johannes merkten dat Jezus niet welkom was, vroegen ze: ‘Heer, wilt u dat wij vuur uit de hemel afroepen dat hen zal verteren? ’

NWV: Toen de discipelen Jakobus en Johannes dit zagen, zeiden zei: “Heer, wilt gij dat wij zeggen dat er vuur van de hemel nederdaalt om hen te verdelgen?”

CANIS: Toen zijn leerlingen Jakobus en Johannes dit merkten, zeiden ze: Heer, wilt Gij, dat we zeggen, dat er vuur uit de hemel komt, om ze te verdelgen?

GRN: Toen twee van zijn leerlingen, Jakobus en Johannes, dat hoorden, vroegen ze: ‘Heer, wilt u dat wij vuur van de hemel afroepen om hen te vernietigen?’

HB: Toen Jakobus en Johannes dit hoorden, vroegen zij Jezus: "Meester, vindt U het goed dat wij vuur van de hemel laten komen om die mensen te verbranden?"

LEI: Toen zijn leerlingen Jacobus en Johannes dit zagen, zeiden zij: Heer, zullen wij zeggen dat vuur uit den hemel daalt en hen verteert?

LU: Toen nu zijne jongeren Jakobus en Johannes dat zagen, zeiden zij: Heer, wilt gij dat wij zeggen, dat vuur van den hemel valle en dezen verslinde, gelijk ook Elía gedaan heeft?

NAARD: Als ze dat zien, zeggen de leerlingen Jakobus en Johannes: heer, wil je dat we zeggen dat 'vuur van de hemel zal neerdalen en hen zal verteren'? (2 Kon. 1,10-12)

PALM: En Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dit ziende, zeiden: Heer! Wilt Gij, dat wij zeggen, dat vuur van de hemel nederdale, en hen verslinde, gelijk ook Elias gedaan heeft?

TELOS: Toen nu zijn discipelen Jakobus en Johannes dit zagen, zeiden zij: Heer, wilt U dat wij zeggen dat vuur van de hemel moet neerdalen en hen verteren zoals ook Elia heeft gedaan?

WILL: Toen de leerlingen Jakobus en Johannes dat merkten, zeiden ze: ‘Heer, zullen we zeggen dat er vuur uit de hemel moet neerdalen om hen te vernietigen? ’

 

Luk. 11:29; (den profeet) sprekende van Jona is eruit in:

KJV: And when the people were gathered thick together, he began to say, This is an evil generation: they seek a sign; and there shall no sign be given it, but the sign of Jonas the prophet.

SV: En als de scharen dicht bijeenvergaderden, begon Hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het verzoekt een teken, en hetzelve zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas, den profeet.

HSV: Toen de menigte te hoop liep, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een verdorven geslacht; het verlangt een teken, maar het zal geen teken gegeven worden dan het teken van de profeet Jona.

NBG 51: Toen de scharen te hoop liepen, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een boos geslacht. Het begeert een teken, maar het zal geen teken ontvangen dan het teken van Jona.

NBV: Toen er steeds meer mensen toestroomden, zei hij: ‘Dit is een verdorven generatie! Ze verlangt een teken, maar zal geen ander teken krijgen dan dat van Jona.

NWV: Toen de scharen samenstroomden begon hij te zeggen: “Dit geslacht is een goddeloos geslacht; het zoekt een teken. Maar het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona.

CANIS: En toen de menigte samenstroomde, begon Hij aldus: Dit geslacht is een boos geslacht; het vraagt een teken, en geen teken zal hun worden gegeven, dan het teken van Jonas.

GRN: Steeds meer mensen stroomden toe. Toen zei Jezus: ‘Wat zijn de mensen van deze tijd toch slecht! Ze willen een teken, maar ze zullen geen ander teken krijgen dan dat van Jona.

HB: Zij drongen hoe langer hoe meer tegen Hem op. "De mensen van deze tijd zijn slecht", zei Jezus. "Zij doen niets anders dan vragen om een teken uit de hemel. Zij willen een bewijs dat Ik de Christus ben. Maar het enige bewijs dat zij zullen krijgen, is het teken van Jona.

LEI: Toen het volk samenstroomde, begon hij te zeggen: Dit geslacht is een boos geslacht: het zoekt een teken; en geen teken zal daaraan gegeven worden dan het teken van Jona.

LU: En toen het volk dicht bijeendrong, begon hij te zeggen: Dit is een boos geslacht; het begeert een teken, en hun zal geen teken gegeven worden dan alleen het teken van den profeet Jona.

NAARD: Als de scharen te hoop lopen is hij de eerste om te zeggen: dit geslacht is een boosaardig geslacht!- een teken zoekt het, en het zal geen ander teken gegeven krijgen dan het teken van Jona;

PALM: Toen nu de scharen meer en meer toevloeiden, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is boos; het vraagt een teken, en aan hetzelve zal geen teken gegeven worden, dan het teken van Jonas de Profeet.

TELOS: Toen nu de menigten verder samenstroomden, begon Hij te zeggen: Dit geslacht is een boos geslacht; het verlangt een teken, en het zal geen teken worden gegeven dan het teken van Jona.

WILL: Terwijl de mensenmassa almaar aangroeide, zei Hij: ‘Deze generatie is een generatie die niet deugt. Ze verlangt een teken, maar geen teken zal haar gegeven worden dan het teken van Jona.

 

Luk. 22:31; (En de Heere zeide) is eruit in:

KJV: And the Lord said, Simon, Simon, behold, Satan hath desired to have you, that he may sift you as wheat:

SV: En de Heere zeide: Simon, Simon, ziet, de satan heeft ulieden zeer begeerd om te ziften als de tarwe;

HSV: en de Heere zei: Simon, Simon, zie de satan heeft u allen opgeëist om te ziften als de tarwe.

NBG 51: Simon, Simon, zie, de satan heeft verlangd ulieden te ziften als de tarwe,

NBV: Simon, Simon, weet dat Satan jullie voor zich heeft opgeëist om jullie als graan te mogen zeven.

NWV: Simon, Simon, zie! Satan heeft ulieden voor zich opgeeist, om U te ziften als tarwe.

CANIS: Simon, Simon, zie, de satan heeft u allen willen ziften als tarwe.

GRN: Simon, Simon! Weet dat Satan heeft geeist jullie te ziften als koren in een zeef.

HB: Simon, Simon, let op. Satan heeft gesmeekt of hij jullie door elkaar mag schudden als tarwe in een zeef.

LEI: Eveneens moet gij, wanneer gij dit ziet gebeuren, begrijpen dat het Godsrijk nabij is.

LU: Alzo ook gij, wanneer gij dit ziet geschieden, zo weet, dat het rijk Gods nabij is.

NAARD: Simon, Simon, zie, de satan heeft geëist jullie te mogen ziften als de tarwe

PALM: En de Heere zeide: Simon, Simon! Ziet, de Satan heeft zeer begeerd, u te ziften als de tarwe;

TELOS: Simon, Simon, zie, de satan heeft dringend verlangd u allen te mogen ziften als de tarwe;

WILL: Simon, Simon, de satan heeft geëist jullie te mogen ziften als het koren.

 

Luk. 23:17; (En hij moest hun op het feest één loslaten) vers is eruit in:

KJV: (For of necessity he must release one unto them at the feast.)

SV: En hij moest hun op het feest een loslaten.

HSV: Hij was immers verplicht op het feest voor hen iemand los te laten.

NBG 51: Want hij was verplicht hun op het feest iemand los te laten.

NBV: ontbreekt. Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [17] Hij was verplicht om op elk pesachfeest één gevangene vrij te laten.’

NWV: ontbreekt

CANIS: Nu had hij een verplichting, hun op het feest één gevangene vrij te laten.

GRN: Ik zal hem dus laten geselen en daarna vrijlaten.’

17 (17-18) Maar de hele menigte schreeuwde: ‘Weg met hem! Laat Barabbas vrij!’

HB: ontbreekt

LEI: ontbreekt

LU: Want hij moest hun op het feest enen los geven.

NAARD: Hij had de verplichting op elk feest er één aan hen los te laten.

PALM: Hij nu was verplicht, hun op het feest één gevangene los te laten.

TELOS: Hij nu moest hun op het feest iemand loslaten.

WILL: ontbreekt

 

Luk. 23:38; (met Griekse en Romeinse en Hebreeuwse letters) zijn eruit in:

KJV: And a superscription also was written over him in letters of Greek, and Latin, and Hebrew, THIS IS THE KING OF THE JEWS.

SV: En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse, en Romeinse en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN.

HSV: En er was ook een opschrift boven Hem geschreven in Griekse, Romeinse en Hebreeuwse letters: DIT IS DE KONING VAN DE JODEN.

NBG 51: Er was ook een opschrift boven Hem: Dit is de Koning der Joden.

NBV: Boven hem was een opschrift aangebracht: ‘Dit is de koning van de Joden’.

NWV: En er was ook een opschrift boven hem: “Dit is de koning der joden.”

CANIS: En boven zijn hoofd stond als opschrift: Dit is de Koning der Joden.

GRN: Boven hem hing een opschrift: ‘Dit is de koning van de Joden.’

HB: Boven zijn hoofd hing een bordje met de woorden: "Dit is de Koning van de Joden".

LEI: Boven hem hing een opschrift: Dit is de koning der Joden.

LU: Er was ook boven hem geschreven dit opschrift, met Griekse, Latijnse en Hebreeuwse letters: Deze is de koning der Joden.

NAARD: Er was ook een opschrift boven hem: de koning der Joden is dit

PALM: En er was ook een opschrift boven Hem geschreven, met Griekse en Romeinse, en Hebreeuwse letters: DEZE IS DE KONING DER JODEN.

TELOS: Nu was er ook een opschrift boven Hem: Deze is de koning der Joden.

WILL: Boven zijn hoofd hing het opschrift: Dit is de koning van de Joden.

 

Luk. 23:42; (Heere) is eruit in:

KJV: And he said unto Jesus, Lord, remember me when thou comest into thy kingdom.

SV: En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk mijner, als Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

HSV: En hij zei tegen Jezus: Heere, denk aan mij, als U in Uw Koninkrijk gekomen bent.

NBG 51: En hij zeide: Jezus, gedenk mijner, wanneer Gij in uw Koninkrijk komt.

NBV: En hij zei: ‘Jezus, denk aan mij wanneer u in uw koninkrijk komt.’

NWV: En hij zei verder: “Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.”

CANIS: Toen zeide hij: Jesus gedenk mijner, wanneer Gij in uw rijk zijt gekomen.

GRN: tegen Jezus zei hij: ‘Jezus, denk aan mij, wanneer u in uw koninkrijk komt.’

HB: Hij zei tegen Jezus: "Jezus, denk aan mij als U in Uw koninkrijk komt."

LEI: Ook zeide hij: Jezus, denk aan mij wanneer gij in uw koninkrijk gekomen zijt.

LU: En hij zeide tot Jezus: Heer, gedenk mijner, als gij in uw rijk komt.

NAARD: En hij zei: Jezus, gedenk mij wanneer je aankomt in je koninkrijk

PALM: En hij zeide tot Jezus: Heere, gedenk aan mij, wanneer Gij in Uw Koninkrijk zult gekomen zijn.

TELOS: En hij zei: Jezus, denk aan mij, wanneer U in uw koninkrijk komt.

WILL: Daarop zei hij: ‘Jezus, vergeet mij niet wanneer U in uw koninkrijk komt.’

 

Luk. 24:12; (Doch Petrus opstaanse, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij…enz.)

Hele vers is weggelaten in:

KJV: Then arose Peter, and ran unto the sepulchre; and stooping down, he beheld the linen clothes laid by themselves, and departed, wondering in himself at that which was come to pass.

SV: Doch Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, liggende alleen, en ging weg, zich verwonderende bij zichzelven van hetgeen geschied was.

HSV: Maar Petrus stond op en snelde naar het graf en toen hij zich vooroverboog, zag hij alleen de linnen doeken liggen. En hij ging weg en verwonderde zich over wat er gebeurd was.

NBG 51: Doch Petrus stond op en liep snel naar het graf. En toen hij zich bukte, zag hij alleen de windsels. En hij ging weg, bij zichzelf verbaasd over wat er mocht gebeurd zijn.

NBV: Petrus echter stond op en rende naar het graf. Hij bukte zich om te kijken, maar zag alleen de linnen doeken liggen. Daarop ging hij terug, vol verwondering over wat er gebeurd was.

NWV:[[(Doch Petrus stond op en liep snel naar het herrinneringsgraf, en toen hij zich vooroverbukte, zag hij de windsels, Daarom ging hij heen, verwonderd bij zichzelf over hergeen er gebeurd was]].

CANIS: Toch stond Petrus op, en liep naar het graf; hij bukte zich voorover, en zag alleen de windsels liggen. Hij ging heen, verbaasd over wat er gebeurd was.

GRN: Maar Petrus stond op en liep snel naar het graf, en toen hij naar binnen keek, zag hij alleen de doeken liggen. Hij ging naar huis terug, verbaasd over wat er gebeurd was.

HB: Petrus liep toch vlug naar het graf om eens te kijken. Hij bukte zich voorover, keek naar binnen en zag alleen de lege windsels liggen. Op weg terug vroeg hij zich verwonderd af wat er gebeurd kon zijn.

LEI: ontbreekt

LU: Maar Petrus stond op en liep naar het graf, bukte daarin, en zag de linnen doeken alleen liggen; en hij ging weg, en verwonderde zich over hetgeen er gebeurd was.

NAARD: Maar Petrus is opgestaan en naar het graf gesneld; hij heeft zich gebukt en heeft alleen de zwachtels zien liggen; hij is teruggekomen vol verwondering over wat is geschied.

PALM: Maar Petrus opstaande, liep tot het graf, en nederbukkende, zag hij de linnen doeken, afzonderlijk liggende, en ging naar huis, verwonderd zijnde over hetgeen geschied was.

TELOS: Petrus echter stond op en liep snel naar het graf; en hij bukte zich voorover en zag de doeken alleen liggen; en hij ging weg, bij zichzelf verwonderd over wat er was gebeurd.

WILL: Toch holde Petrus naar het graf, en toen hij er een blik in wierp zag hij alleen de linnen doeken. Hij ging terug naar huis, verbaasd over wat er gebeurd was.

 

Luk. 24:40; (En als hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten).

Dit hele vers is eruit in:

KJV: And when he had thus spoken, he shewed them his hands and his feet.

SV: En als Hij dit zeide, toonde Hij hun de handen en de voeten.

HSV: En terwijl Hij dit zei, liet Hij hun de handen en de voeten zien.

NBG 51: En bij dit woord toonde Hij hun zijn handen en voeten.

NBV: Daarna toonde hij hun zijn handen en zijn voeten.

NWV:[[ En toen hij dit zei, toonde hij hun zijn handen en zijn voeten.]]

CANIS: En bij die woorden toonde Hij hun zijn handen en voeten.

GRN: Bij die woorden liet hij hun zijn handen en zijn voeten zien.

HB: Terwijl Hij dit zei, liet Hij Zijn handen en voeten zien.

LEI: ontbreekt

LU: En toen hij dit zeide, toonde hij hun zijne handen en voeten.

NAARD: Terwijl hij dat zegt toont hij hun de handen en de voeten

PALM: En dit zeggende, toonde Hij hun zijn handen en de voeten.

TELOS: En toen Hij dit zei, toonde Hij hun zijn handen en voeten.

WILL: Nadat Hij dat gezegd had, liet Hij hun zijn handen en voeten zien.

 

Luk. 24:49; (Jeruzalem) is eruit in:

KJV: And, behold, I send the promise of my Father upon you: but tarry ye in the city of Jerusalem, until ye be endued with power from on high.

SV: En ziet, Ik zende de belofte Mijns Vaders op u; maar blijft gij in de stad Jeruzalem, totdat gij zult aangedaan zijn met kracht uit de hoogte.

HSV: En zie, Ik zend de belofte van MijnVader op u; maar blijft u in de stad Jeruzalem, totdat u met kracht uit de hoogte bekleed zult worden.

NBG 51: En zie, Ik doe de belofte mijns Vaders op u komen. Maar gij moet in de stad blijven, totdat gij bekleed wordt met kracht uit den hoge.

NBV: Ik zal ervoor zorgen dat de belofte van mijn Vader aan jullie wordt ingelost. Blijf in de stad tot jullie met kracht uit de hemel zijn bekleed.’

NWV: En ziet! Ik zend over U uit wat door mijn Vader beloofd is Gij moet echter in de stad blijven totdat Gij met kracht van boven wordt bekleed.”

CANIS: Zie, Ik zend de belofte van mijn Vader over u neer; blijft in de stad, totdat gij bekleed zijt met kracht uit den hogen.

GRN: Ik stuur jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Maar blijf in de stad tot de kracht uit de hemel over je gekomen is.’

HB: Luister: Ik zal de Heilige Geest sturen. Hij zal over jullie komen, zoals mijn Vader heeft beloofd. Blijf hier in de stad wachten tot jullie kracht uit de hemel hebben ontvangen."

LEI: En zie, ik zend u de belofte van mijn Vader; blijft in de stad totdat gij met kracht uit den Hooge zult toegerust zijn.

LU: En zie, ik zal de belofte mijns Vaders op u zenden; maar gij moet in de stad Jeruzalem blijven, totdat gij aangedaan wordt met kracht uit de hoogte.

NAARD: en zie, ik zend over u uit wat mijn Vader heeft beloofd; gij, zet u neer in de stad
totdat ge met kracht van omhoog wordt bekleed!

PALM: En ziet, Ik zend op u de belofte van Mijn Vader; maar gij moet in de stad Jeruzalem vertoeven, totdat gij zult aangedaan worden met kracht uit de hoogte.

TELOS: En zie, Ik zend de belofte van mijn Vader op u; u echter, blijft in de stad totdat u wordt bekleed met kracht uit de hoogte.

WILL: Ik zend jullie wat mijn Vader heeft beloofd. Jullie moeten in de stad blijven totdat je wordt toegerust met kracht van boven.

 

Luk. 24:51; (en werd opgenomen in den hemel) is eruit in:

KJV: And it came to pass, while he blessed them, he was parted from them, and carried up into heaven.

SV: En het geschiedde, als Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in den hemel.

HSV: En het gebeurde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij Zich van hen verwijderde. En Hij werd opgenomen in de hemel.

NBG 51: En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.

NBV: Terwijl hij hen zegende, ging hij van hen heen en werd opgenomen in de hemel.

NWV: Terwijl hij hen zegende, werd hij van hen gescheiden en werd ten hemel omhooggevoerd.

CANIS: En terwijl Hij ze zegende, scheidde Hij van hen, en werd opgenomen ten hemel.

GRN: En onder het zegenen ging hij van hen weg; hij werd opgenomen in de hemel.

HB: Terwijl Hij dat deed, werd Hij opgenomen in de hemel.

LEI: En terwijl hij hen zegende, scheidde hij van hen.

LU: En het geschiedde, toen hij hen zegende, dat hij van hen scheidde en opgevoerd werd in den hemel.

NAARD: En het geschiedt: terwijl hij hen zegent gaat hij van hen weg en wordt opgenomen in de hemel

PALM: En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde, en werd opgenomen in de hemel.

TELOS: En het gebeurde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde en werd opgenomen in de hemel.

WILL: En terwijl Hij hen zegende, ging Hij van hen heen enwerd Hij in de hemel opgenomen.

 

Joh. 1:14; (geboren) is eruit in:

KJV: And the Word was made flesh, and dwelt among us, (and we beheld his glory, the glory as of the only begotten of the Father,) full of grace and truth.

SV: En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als des Eniggeborenen van den Vader), vol van genade en waarheid.

HSV: En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben Zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid als van de Eniggeborene van de Vader), vol van genade en waarheid.

NBG 51: Het Woord is vlees geworden en het heeft onder ons gewoond en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de eniggeborene des Vaders, vol van genade en waarheid.

NBV: Het Woord is mens geworden en heeft bij ons gewoond, vol van goedheid en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

NWV: Het Woord nu is vlees gewordenen heeft onder ons verblijf gehouden, en wij hebben zijn heerlijkheid gezien, een heerlijkheid zoals die van een eniggeboren zoon van de vader; en hij was vol onverdiende goedheid en waarheid.

CANIS: Het Woord is vlees geworden, En heeft onder ons gewoond! En wij hebben zijn glorie aanschouwd: Een glorie als van den Eengeborene uit den Vader, Vol van genade en waarheid.

GRN: Het Woord is mens geworden en is onder ons komen wonen. Wij hebben zijn glorie gezien, vol van goedheid en waarheid, de glorie die hij ontving als enig kind van de Vader.

HB: En Christus (A) kreeg een menselijk lichaam en leefde bij ons hier op aarde. Hij was vol vergevende liefde en waarheid. Wij hebben gezien hoe groot en machtig Hij is, de enige Zoon van de hemelse Vader.

LEI: Zij zeiden dan tot hem: Wie zijt gij? Wij moeten toch een antwoord brengen aan onze zenders. Wat zegt gij van uzelf?

LU: Toen zeiden zij tot hem: Wie zijt gij dan? —opdat wij antwoord geven dengenen, die ons gezonden hebben; wat zegt gij van uzelven?

NAARD: Het spreken is vlees-en-bloed geworden en heeft bij ons zijn tent opgeslagen;
wij hebben zijn glorie aanschouwd, een glorie zoals eigen aan de eniggeborene van bij de Vader;- vol van genade en waarheid

PALM: En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond, vol van genade en waarheid; en wij hebben Zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van de Eniggeborenen van de Vader.

TELOS: En het Woord is vlees geworden en heeft onder ons gewoond (en wij hebben zijn heerlijkheid aanschouwd, een heerlijkheid als van een eniggeborene van een vader) vol van genade en waarheid.

WILL: Ja, het woord is vlees geworden! Hij is onder ons zijn tent komen opslaan en we hebben zijn heerlijkheid gezien, de heerlijkheid die Hij als eniggeboren Zoon aan de Vader ontleende, vervuld als Hij was van genade en waarheid.

 

Joh. 1:18; (geborenen) is eruit in:

KJV: No man hath seen God at any time; the only begotten Son, which is in the bosom of the Father, he hath declared him.

SV: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in den schoot des Vaders is, Die heeft Hem ons verklaard.

HSV: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft Hem ons verklaard.

NBG 51: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die aan de boezem des Vaders is, die heeft Hem doen kennen.

NBV: Niemand heeft ooit God gezien, maar de enige Zoon, die zelf God is, die aan het hart van de Vader rust, heeft hem doen kennen.

(1:18) de enige Zoon, die zelf God is – Andere handschriften lezen: ‘de enige Zoon, die is’.

NWV: Geen mens heeft ooit God gezien; de eniggeboren god, die in de boezem [positie] bij de Vader is, die heeft hem verklaard.

CANIS: Niemand heeft ooit God gezien; God zelf, de eengeboren Zoon, Die in de schoot des Vaders is, Heeft Hem verkondigd.

GRN: Nog nooit heeft iemand God gezien, maar de enige Zoon, zelf God, die rust aan het hart van de Vader, heeft hem doen kennen.

HB: Geen mens heeft God ooit gezien. Maar Zijn enige Zoon, Jezus Christus, Die één met Hem is, heeft ons laten zien wie God is.

LEI: Niemand heeft ooit God gezien; de Eeniggeborene Gods, die in den schoot des Vaders is, hij heeft Hem doen kennen.

LU: Niemand heeft ooit God gezien: de eengeboren Zoon, die in des Vaders schoot is, die heeft hem ons verkondigd.

NAARD: God: niemand heeft hem ooit gezien; de eniggeboren Zoon, die de Vader het naast aan het hart is, hij legt hem aan ons uit

PALM: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon, die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard.

TELOS: Niemand heeft ooit God gezien; de eniggeboren Zoon die in de schoot van de Vader is, die heeft Hem verklaard,

WILL: Niemand heeft God ooit gezien, maar de eniggeboren God, die rust aan het hart van de Vader, Hij heeft Hem doen kennen.

 

Joh. 1:27; (Welke voor mij geworden is) is eruit in:

KJV: He it is, who coming after me is preferred before me, whose shoe’s latchet I am not worthy to unloose.

SV: Dezelve is het, Die na mij komt, Welke voor mij geworden is, Wien ik niet waardig ben, dat ik Zijn schoenriem zou ontbinden.

HSV: Hij is het Die na mij komt, Die vóór mij geworden is, bij Wie ik het niet waard ben de riem van Zijn sandalen los te maken.

NBG 51: Hij, die na mij komt, wiens schoenriem ik niet waardig ben los te maken.

NBV: hij die na mij komt – ik ben het niet eens waard om de riemen van zijn sandalen los te maken.’

NWV: degene die na mij komt, maar wiens sandaalriem ik niet waardig ben los te maken.

CANIS: Hij is het, die na mij komt; ik ben niet waardig, zijn schoenriem los te maken.

GRN: hij die na mij komt; ik ben het niet waard de riemen van zijn sandalen los te maken.’

HB: Hij zal na mij prediken; Hij is zo belangrijk dat ik het zelfs niet waard ben om Zijn schoenen vast te maken."

LEI: die na mij komt, wien ik niet waard ben den schoenriem te ontbinden.

LU: deze is het, die na mij komt, die vóór mij geweest is, wien ik niet waardig ben, dat ik de riemen zijner schoenen ontbinde.

NAARD: die, na mij, komende is, voor wie ik niet waardig ben om zelfs maar de riem van zijn schoeisel los te maken!

PALM: Deze is het, Die na mij komt, die eerder geweest is, dan ik, Wie ik niet waardig ben, de riem van zijn schoenzolen te ontbinden.

TELOS: ik ben niet waard zijn schoenriem los te maken.

WILL: Hij die na mij komt, maar wiens schoenriem ik niet waard ben los te maken.

 

Joh. 3:13; (Die in den hemel is) is eruit in:

KJV: And no man hath ascended up to heaven, but he that came down from heaven, even the Son of man which is in heaven.

SV: En niemand is opgevaren in den hemel, dan Die uit den hemel nedergekomen is, namelijk de Zoon des mensen, Die in den hemel is.

HSV: En niemand is opgevaren naar de hemel dan Hij Die uit de hemel neergedaald is, namelijk de Zoon des mensen Die in de hemel is.

NBG 51: En niemand is opgevaren naar de hemel, dan die uit de hemel nedergedaald is, de Zoon des mensen.

NBV: Er is toch nooit iemand opgestegen naar de hemel behalve degene die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon?

(3:13) de Mensenzoon – Andere handschriften lezen: ‘de Mensenzoon die in de hemel is’.

NWV: Bovendien is geen mens tot in de hemel opgestegen, dan hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen.

CANIS: Niemand is opgeklommen ten hemel, dan Hij die uit de hemel is neergedaald: de Mensenzoon, die in de hemel is.

GRN: Er is nog nooit iemand naar de hemel opgestegen, alleen hij die van de hemel is neergedaald: de Mensenzoon.’

HB: Er is nog nooit iemand bij God geweest behalve Ik, de Mensenzoon, Die bij Hem vandaan komt.

LEI: Niemand is ten hemel opgestegen dan hij die uit den hemel is neergedaald, de Mensenzoon.

LU: En niemand is ten hemel opgevaren dan die uit den hemel nedergekomen is, namelijk des Mensen Zoon, die in den hemel is.

NAARD: Maar niemand is opgeklommen ten hemel dan hij die uit de hemel is neergedaald:
de mensenzoon,- die in de hemel is

PALM: En niemand is tot de hemel opgeklommen, dan Die uit de hemel is neergedaald, dan de Zoon des mensen, Die in den hemel is.

TELOS: En niemand is opgevaren in de hemel dan Hij die uit de hemel is neergedaald, de Zoon des mensen die in de hemel is.

WILL: Alleen Hij die uit de hemel is neergedaald, is naar de hemel opgestegen: de Mensenzoon.

 

Joh. 3:15; (niet verderve) is eruit in:

KJV: That whosoever believeth in him should not perish, but have eternal life.

SV: Opdat een iegelijk, die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

HSV: opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.

NBG 51: opdat een ieder, die gelooft, in Hem eeuwig leven hebbe.

NBV: opdat iedereen die gelooft, in hem eeuwig leven heeft.

NWV: opdat een ieder die in hem gelooft eeuwig leven zal hebben.

CANIS: opdat ieder die in Hem gelooft, het eeuwige leven zou hebben.

GRN: dan zal iedereen die gelooft, eeuwig leven hebben in hem.

HB: Opdat ieder die in Mij gelooft, eeuwig leven zal hebben.

LEI: opdat ieder die in hem gelooft het eeuwige leven hebbe.

LU: opdat allen, die in hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.

NAARD: opdat ieder die gelooft in hem eeuwigheidsleven mag hebben.

PALM: Opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.

TELOS: opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

WILL: zodat iedereen die gelooft, inHem eeuwig leven bezit.

 

Joh. 3:16; (geboren) is eruit in:

KJV: For God so loved the world, that he gave his only begotten Son, that whosoever believeth in him should not perish, but have everlasting life.

SV: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een iegelijk die in Hem gelooft, niet verderve, maar het eeuwige leven hebbe.

HSV: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.

NBG 51: Want alzo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder, die in Hem gelooft, niet verloren ga, maar eeuwig leven hebbe.

NBV: Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.

NWV: Want God heeft de wereld zozeer liefgehad dat hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat een ieder die geloof oefent in hem, niet vernietigd zou worden maar eeuwig leven zou hebben.

CANIS: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eengeboren Zoon heeft gegeven: opdat allen die in Hem geloven, niet verloren zouden gaan, maar het eeuwige leven zouden hebben.

GRN: Want God had de wereld zo lief dat hij zijn enige Zoon gegeven heeft, opdat iedereen die in hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

HB: Want God heeft zoveel liefde voor de wereld, dat Hij Zijn enige Zoon heeft gegeven; zodat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

LEI: Want zo lief had God de wereld dat hij zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat ieder die in hem gelooft niet verloren ga, maar het eeuwige leven hebbe.

LU: Want alzo heeft God de wereld liefgehad, dat hij zijnen eengeboren Zoon gegeven heeft, opdat allen, die in hem geloven, niet verloren gaan, maar het eeuwige leven hebben.

NAARD: Want zozeer heeft God de wereld liefgehad dat hij de Zoon, de eniggeborene,
gegeven heeft,- opdat ieder die in hem gelooft niet verloren zal gaan maar eeuwig leven mag hebben

PALM: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat, maar het eeuwige leven heeft.

TELOS: Want zo lief heeft God de wereld gehad, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft gegeven, opdat ieder die in Hem gelooft, niet verloren gaat maar eeuwig leven heeft.

WILL: Zoveel immers heeft God van de wereld gehouden, dat Hij zijn eniggeboren Zoon heeft geschonken, zodat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven bezit.

 

Joh. 3:18; (geboren) is eruit in:

KJV: He that believeth on him is not condemned: but he that believeth not is condemned already, because he hath not believed in the name of the only begotten Son of God.

SV: Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is alrede veroordeeld, dewijl hij niet heeft geloofd in den Naam des eniggeboren Zoons van God.

HSV: Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.

NBG 51: Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is reeds veroordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.

NBV: Over wie in hem gelooft wordt geen oordeel uitgesproken, maar wie niet in hem gelooft is al veroordeeld, omdat hij niet wilde geloven in de naam van Gods enige Zoon.

NWV: Hij die geloof oefent in hem, zal niet geoordeeld worden. Hij die geen geloof oefent, is reeds veroordeeld, omdat hij geen geloof heeft geoefend in de naam van de eniggeboren Zoon van God.

CANIS: Wie in Hem gelooft, wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft, is reeds geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van Gods eengeboren Zoon.

GRN: Wie in hem gelooft, wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft, is al veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in Gods enige Zoon.

HB: Wie zijn vertrouwen op Jezus stelt, wordt niet veroordeeld. Maar wie niet gelooft, is al veroordeeld omdat hij geen vertrouwen heeft gehad in de naam van Gods enige Zoon.

LEI: Wie in hem gelooft wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft is reeds veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in den naam van den eniggeboren Zoon Gods.

LU: Wie in hem gelooft, die wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft, die is alreeds geoordeeld, want hij gelooft niet in den naam van den eengeboren Zoon Gods.

NAARD: wie in hem gelooft wordt niet veroordeeld; wie niet gelooft is reeds veroordeeld,
omdat hij niet geloofd heeft in de naam van de eniggeboren Zoon van God!-

PALM: Die in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld, maar die niet gelooft, is al reeds veroordeeld, omdat hij niet geloofd heeft in de Naam van de eniggeboren Zoon van God.

TELOS: Wie in Hem gelooft wordt niet geoordeeld; maar wie niet gelooft is al geoordeeld, omdat hij niet heeft geloofd in de naam van de eniggeboren Zoon van God.

WILL: Wie in Hem gelooft, wordt niet veroordeeld; maar wie niet gelooft is al veroordeeld, omdat Hij niet geloofd heeft in de naam van de eniggeboren Zoon van God.

 

Joh. 4:42; (de Christus) is eruit in:

KJV: And said unto the woman, Now we believe, not because of thy saying: for we have heard him ourselves, and know that this is indeed the Christ, the Saviour of the world.

SV: En zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om uws zeggens wil; want wij zelven hebben Hem gehoord, en weten, dat Deze waarlijk is de Christus, de Zaligmaker der wereld.

HSV: en zij zeiden tegen de vrouw: Wij geloven niet meer om wat u zegt; want wijzelf hebben Hem gehoord en weten dat Hij werkelijk de Zaligmaker van de wereld is, de Christus.

NBG 51: en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat deze waarlijk de Heiland der wereld is.

NBV: ze zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven nu niet meer om wat jij gezegd hebt, maar we hebben hem zelf gehoord en we weten dat hij werkelijk de redder van de wereld is.’

NWV: en zij zeiden toen tot de vrouw: “Wij geloven niet langer om wat gij gezegd hebt, want wij hebben het zelf gehoord en wij weten dat deze man stellig de redder der wereld is.

CANIS: en ze zeiden tot de vrouw: Nu geloven we niet meer op uw zeggen; want we hebben het zelf gehoord, en we weten, dat deze waarachtig de Verlosser der wereld is.

GRN: en zij zeiden tegen de vrouw: ‘Wij geloven, maar nu niet meer om wat u verteld hebt, maar omdat we hem zelf hebben gehoord, en we zijn ervan overtuigd dat hij werkelijk de redder is van de wereld.’

HB: "Wij geloven nu ook in Hem", zeiden zij tegen de vrouw, "maar niet alleen door wat u ons hebt verteld. We hebben Hem nu zelf gehoord. Wij weten dat deze Man werkelijk de Redder van de wereld is."

LEI: en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer op uw zeggen; want zelf hebben wij het gehoord en weten dat deze inderdaad de Heiland der wereld is.

LU: en zeiden tot de vrouw: Wij geloven nu voortaan niet meer om uw zeggen, want wij hebben zelve gehoord en erkend, dat deze waarlijk de Christus, de Heiland der wereld is.

NAARD: Tot de vrouw hebben ze gezegd: we geloven niet meer alleen door jouw verhaal,
want we hebben hem nu zelf gehoord en weten dat hij waarlijk is de redder van de wereld!

PALM: Zodat zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven nu niet meer op uw zeggen; want wijzelf hebben gehoord en weten, dat Deze waarlijk is de Zaligmaker van de wereld, de Christus!

TELOS: en zij zeiden tot de vrouw: Wij geloven niet meer op uw zeggen, want wijzelf hebben Hem gehoord en weten dat Deze waarlijk de Heiland van de wereld is.

WILL: En ze zeiden het ook tegen de vrouw: ‘Nu geloven we niet meer op grond van wat jij verteld hebt; we hebben Hem zelf gehoord en nu weten we: dit is werkelijk de redder van de wereld.

 

Joh. 5:3; (wachtende op de beroering van het water) is eruit in:

KJV: In these lay a great multitude of impotent folk, of blind, halt, withered, waiting for the moving of the water.

SV: In dezelve lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, verdorden, wachtende op de roering des waters.

HSV: Daarin lag een grote menigte van zieken, blinden, kreupelen en verlamden, die wachtten op de beroering van het water.

NBG 51: Daarin lag een menigte zieken, blinden, kreupelen en verlamden, die wachtten op de beroering van het water.

NBV: Daar lag een groot aantal zieken, blinden, kreupelen en misvormden.

(5:2) Betzata – Andere handschriften lezen: ‘Betesda’; weer andere handschriften lezen: ‘Betsaïda’.

(5:3) misvormden – Andere handschriften hebben hierna nog de volgende tekst: ‘en verlamden, die het moment waarop het water in beweging kwam afwachtten.

[4] Want op een bepaald moment daalde een engel van de Heer neer in het bad en die bracht het water in beweging. En wie het eerst in het bad was zodra het water was gaan bewegen, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had’.

NWV: In deze [gangen] lag een menigte zieken, blinden, kreupelen en mensen met verdorde ledematen,

CANIS: Daarin lag een grote menigte zieken, blinden, kreupelen, lammen, op de beweging van het water te wachten.

GRN: In die galerijen lag een groot aantal zieken: blinden, verlamden en mismaakten.

HB: In die zuilengalerijen lagen talloze zieke mensen, zoals blinden, lammen en kreupelen, te wachten tot het water in beweging zou komen.

LEI: Hierin lagen een menigte zieken: blinden, kreupelen, verlamden.

LU: in welke vele kranken, blinden, lammen, verdorden lagen, wachtende tot het water zich bewoog.

NAARD: daarin lag altijd een menigte zieken, blinden, lammen en verdorden. Zij hoopten op de beweging in het water

PALM: Hierin lag een grote menigte van kranken, blinden, kreupelen, kwijnenden, wachtende op het troebel worden van het water.

TELOS: Daarin lag een menigte zieken, blinden, kreupelen, verdorden, die wachtten op de beroering van het water.

WILL: Daar lag gewoonlijk een groot aantal zieken, blinden, lammen en kreupelen.

Joh. 5:4; (Betreffende het badwater van Bethesda) vers is eruit in:

KJV: For an angel went down at a certain season into the pool, and troubled the water: whosoever then first after the troubling of the water stepped in was made whole of whatsoever disease he had.

SV: Want een engel daalde neder op zekeren tijd in dat badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam, na de beroering van het water, die werd gezond, van wat ziekte hij ook bevangen was.

HSV: Want een engel daalde van tijd tot tijd neer in het badwater en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin kwam, na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed.

NBG 51: Want van tijd tot tijd daalde een engel des Heren neder in het bad; dan bewoog het water; wie er dan het eerst in kwam na de beweging van het water werd gezond, wat voor ziekte hij ook had.

NBV: ontbreekt

[4] Want op een bepaald moment daalde een engel van de Heer neer in het bad en die bracht het water in beweging. En wie het eerst in het bad was zodra het water was gaan bewegen, werd gezond, wat voor ziekte hij ook had’.

NWV: ontbreekt

CANIS: Want een engel des Heren daalde van tijd tot tijd naar de vijver af, en bracht het water in beroering; wie dan het eerst na de beweging van het water daarin afdaalde, werd gezond, aan wat kwaal hij ook leed.

GRN: ontbreekt

HB: Want van tijd tot tijd raakte een engel uit de hemel het water aan. Wie dan het eerst in het water stapte werd genezen, wat voor ziekte hij ook had.

LEI: ontbreekt

LU: Want een Engel daalde neder te zijner tijd in het bad, en bewoog het water; wie nu het eerst, nadat het water bewogen was, er inging, die werd gezond, met wat ziekte hij ook bevangen was.

NAARD: want een engel van de Heer daalde van tijd tot tijd af in het bad en bracht het water in beroering; wie dan na de beroering van het water als eerste erin wist af te dalen, werd gezond,- door wat voor kwaal hij ook werd vastgehouden.

PALM: (Want een engel daalde op zekere tijd neer in het badwater, en beroerde het water; die dan het eerst daarin daalde, na het troebel worden van het water, werd gezond, van welke ziekte hij ook bevangen was.)

TELOS: Want een engel van de Heer daalde op zekere tijden neer in de vijver en bracht het water in beweging; wie dan het eerst daarin daalde na de beweging van het water, werd gezond, aan welke ziekte hij ook leed.

WILL: ontbreekt

 

Joh. 6:47; (De Here Jezus zei: Die IN MIJ gelooft, heeft eeuwig leven. (in Mij) is eruit in:

KJV: Verily, verily, I say unto you, He that believeth on me hath everlasting life.

SV: Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.

HSV: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwige leven.

NBG 51: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.

NBV: Waarachtig, ik verzeker u: wie gelooft, heeft eeuwig leven.

(6:47) wie gelooft – Andere handschriften lezen: ‘wie gelooft in mij’.

NWV: Voorwaar, voorwaar, ik zeg U: Wie gelooft, heeft eeuwig leven.

CANIS: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Wie gelooft, heeft het eeuwige leven.

GRN: Ik verzeker u: wie gelooft, heeft eeuwig leven.

HB: Luister goed: Wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven.

LEI: Voorwaar, voorwaar, ik zeg u, wie gelooft heeft het eeuwige leven.

LU: Voorwaar, voorwaar ik zeg u: Wie in mij gelooft, die heeft het eeuwige leven.

NAARD: vast en zeker is het, zeg ik u: wie vertrouwt heeft eeuwig leven!-

PALM: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: Die in Mij gelooft, heeft het eeuwige leven.

TELOS: Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u: wie in Mij gelooft, heeft eeuwig leven.

WILL: Waarachtig, Ik verzeker u: wie gelooft, bezit eeuwig leven.

 

Joh. 7:53 – 8:11; Verhandeling over de overspelige vrouw.

Alle 12 verzen zijn eruit in:

KJV: And every man went unto his own house.

8:1 Jesus went unto the mount of Olives.

2 And early in the morning he came again into the temple, and all the people came unto him; and he sat down, and taught them.

3 And the scribes and Pharisees brought unto him a woman taken in adultery; and when they had set her in the midst,

4 They say unto him, Master, this woman was taken in adultery, in the very act.

5 Now Moses in the law commanded us, that such should be stoned: but what sayest thou?

6 This they said, tempting him, that they might have to accuse him. But Jesus stooped down, and with his finger wrote on the ground, as though he heard them not.

7 So when they continued asking him, he lifted up himself, and said unto them, He that is without sin among you, let him first cast a stone at her.

8 And again he stooped down, and wrote on the ground.

9 And they which heard it, being convicted by their own conscience, went out one by one, beginning at the eldest, even unto the last: and Jesus was left alone, and the woman standing in the midst.

10 When Jesus had lifted up himself, and saw none but the woman, he said unto her, Woman, where are those thine accusers? hath no man condemned thee?

11 She said, No man, Lord. And Jesus said unto her, Neither do I condemn thee: go, and sin no more.

 

SV: En een iegelijk ging heen naar zijn huis.

8:1 Maar Jezus ging naar den Olijfberg.

2 En des morgens vroeg kwam Hij wederom in den tempel, en al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.

3 En de Schriftgeleerden en de Farizeen brachten tot Hem een vrouw, in overspel gegrepen.

4 En haar gesteld hebbende in het midden, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen, overspel begaande.

5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dat dezulken gestenigd zullen worden; Gij dan, wat zegt Gij?

6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij iets hadden, om Hem te beschuldigen. Maar Jezus, nederbukkende, schreef met den vinger in de aarde.

7 En als zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Die van ulieden zonder zonde is, werpe eerst den steen op haar.

8 En wederom nederbukkende, schreef Hij in de aarde.

9 Maar zij, dit horende, en van hun geweten overtuigd zijnde, gingen uit, de een na den andere, beginnende van de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen gelaten; en de vrouw in het midden staande.

10 En Jezus, Zich oprichtende, en niemand ziende dan de vrouw, zeide tot haar: Vrouw, waar zijn deze uw beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld?

11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer.

 

HSV: En ieder ging naar zijn huis.

8:1 Jezus echter ging naar de Olijfberg.

2 En ’s morgens vroeg kwam Hij opnieuw in de tempel en al het volk kwam naar Hem toe; en Hij ging zitten en onderwees hen

3 En de schriftgeleerden en de farizeeen brachten een vrouw bij Hem, die op overspel betrapt was.

4 En toen ze haar in het midden hadden doen staan, zeiden zij tegen Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel.

5 In de wet nu heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen; U dan, wat zegt U?

6 En dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij iets hadden, om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte en schreef met de vinger in de aarde.

7 En toen zij Hem dit bleven vragen, richtte Hij Zich op en zei tegen hen: Wie van u zonder zonde is, laat die als eerste de steen op haar werpen.

8 En opnieuw bukte Hij en schreef in de aarde.

9 Maar toen zij dit hoorden en in hun geweten overtuigd waren, gingen zij weg, de een na de ander, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten; en Jezus werd alleen achtergelaten en de vrouw die in het midden stond.

10 Jezus nu richtte Zich op en toen Hij niemand zag dan de vrouw, zei Hij tegen haar:Vrouw, waar zijn de aanklagers van u? Heeft niemand u veroordeeld?

11 En zij zei: Niemand, Heere. En Jezus zei tegen haar: Dan veroordeel Ik u ook niet; ga heen en zondig niet meer.

 

NBG 51: En zij begaven zich een ieder naar zijn huis,

8:1 maar Jezus begaf Zich naar de Olijfberg.

2 En des morgens vroeg was Hij weder aanwezig in de tempel, en al het volk kwam tot Hem en Hij zette Zich neder en leerde hen.

3 En de schriftgeleerden en de Farizeeen brachten een vrouw, op overspel betrapt,

4 (8-3b) en zij stelden haar in het midden en zeiden tot Hem: (8-4a) Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt bij het plegen van overspel;

5 en in de wet heeft Mozes ons bevolen zulken te stenigen; Gij dan, wat zegt Gij?

6 En dit zeiden zij om Hem in verzoeking te brengen, opdat zij iets hadden om Hem aan te klagen. Maar Jezus bukte neder en schreef met de vinger op de grond.

7 Doch toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar.

8 En weer bukte Hij neder en schreef op de grond.

9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij een voor een weg, te beginnen bij de oudsten, en zij lieten Jezus alleen en de vrouw in het midden.

10 En Jezus richtte Zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld?

11 En zij zeide: Niemand, Here. En Jezus zeide: Ook Ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig van nu af niet meer!

 

NBV: 53 Daarop ging iedereen terug naar huis.

(7:53 - 8:11) In andere handschriften ontbreken deze verzen.

1 Jezus ging naar de Olijfberg,

2 en vroeg in de morgen was hij weer in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe, hij ging zitten en gaf hun onderricht.

3 Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die op overspel betrapt was. Ze zetten haar in het midden en

4 zeiden tegen Jezus: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.

5 Mozes draagt ons in de wet op zulke vrouwen te stenigen. Wat vindt u daarvan? ’

6 Dit zeiden ze om hem op de proef te stellen, om te zien of ze hem konden aanklagen. Jezus bukte zich en schreef met zijn vinger op de grond.

7 Toen ze bleven aandringen, richtte hij zich op en zei: ‘Wie van jullie zonder zonde is, laat die als eerste een steen naar haar werpen.’

8 Hij bukte zich weer en schreef op de grond.

9 Toen ze dat hoorden gingen ze weg, een voor een, de oudsten het eerst, en ze lieten hem alleen, met de vrouw die in het midden stond.

10 Jezus richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld? ’

11 ‘Niemand, heer,’ zei ze. ‘Ik veroordeel u ook niet,’zei Jezus. ‘Ga naar huis, en zondig vanaf nu niet meer.’

 

NWV: ontbreekt

 

CANIS: Daarop gingen ze allen naar huis.

8:1 En Jesus ging naar de Olijfberg.

2 Maar ‘s morgens vroeg begaf Hij Zich weer naar de tempel, en al het volk kwam naar Hem toe. Hij ging zitten, en onderrichtte hen.

3 Nu brachten schriftgeleerden en farizeën een vrouw naar Hem toe, die op overspel was betrapt; ze plaatsten haar in de kring,

4 en zeiden tot Hem: Meester, deze vrouw is op heterdaad van overspel betrapt.

5 Nu heeft Moses ons in de Wet geboden, dergelijke vrouwen te stenigen. Wat zegt Gij nu?

6 Dit zeiden ze, om Hem een strik te spannen, en tegen Hem een aanklacht te hebben. Maar Jesus boog Zich voorover, en schreef met de vinger op de grond.

7 En toen ze aanhielden met vragen, richtte Hij Zich op, en sprak tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpe de eerste steen op haar!

8 Weer boog Hij Zich voorover, en schreef op de grond.

9 Toen ze dit hoorden, gingen ze heen, de een na den ander, maar de oudsten het eerst; en Jesus bleef alleen, de vrouw nog steeds in de kring.

10 Nu richtte Jesus Zich op, en sprak tot haar: Vrouw, waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?

11 Ze zeide: Niemand, Heer. En Jesus sprak: Ook Ik veroordeel u niet; ga heen, en zondig voortaan niet meer.

 

GRN : 53-1 Iedereen ging weer naar huis, maar Jezus ging naar de Olijfberg.

2 De volgende morgen was hij weer vroeg in de tempel. Het hele volk kwam naar hem toe. Hij was gaan zitten en gaf hun onderricht.

3 Toen brachten de schriftgeleerden en de Farizeeën een vrouw bij hem die betrapt was op overspel, en zetten haar midden in de kring.

4 ‘Meester,’ zeiden ze, ‘deze vrouw is op heterdaad betrapt toen ze overspel pleegde.

5 Nu schrijft de wet van Mozes ons voor dat zulke vrouwen moeten worden gestenigd. Wat vindt u daarvan?’

6 Hun bedoeling was, hem in de val te laten lopen; ze hadden dan een mogelijkheid hem te

beschuldigen. Maar Jezus boog zich voorover en schreef met zijn vinger op de grond.

7 Toen zij bleven doorvragen, richtte hij zich op. ‘Wie van u zonder zonde is, mag de eerste steen gooien,’ zei hij.

8 En hij boog zich opnieuw voorover en schreef op de grond.

9 Toen ze dat hoorden, gingen ze een voor een weg, de oudsten het eerst, en Jezus bleef alleen

achter met de vrouw die in het midden stond.

10 Hij richtte zich op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze gebleven? Heeft niemand u veroordeeld?’

11 ‘Niemand, Heer,’ antwoordde ze. ‘Ook ik veroordeel u niet,’ zei Jezus. ‘Ga, maar zondig

voortaan niet meer.’

 

HB: De discussie werd gesloten en iedereen ging naar huis.

1 (1-2) Jezus bracht de nacht door op de Olijfberg. De volgende morgen was Hij alweer vroeg in de tempel. De mensen kwamen om Hem heen staan en luisterden naar Hem.

3 De godsdienstleraars en Farizeeërs brachten een vrouw bij Hem, die op overspel was betrapt. Zij duwden haar midden in de kring en zeiden:

4 "Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt terwijl zij overspel pleegde.

5 In de wet van Mozes staat dat wij zo’n vrouw moeten stenigen. Wat is Uw mening?"

6 Zij waren erop uit Hem in de val te laten lopen. Dan zouden zij een reden hebben om Hem aan te klagen. Jezus ging op Zijn hurken zitten en schreef met Zijn vinger in het stof.

7 Toen zij bleven aandringen, stond Hij op en zei: "Laat hij die zelf nooit zondigt, de eerste steen maar gooien!"

8 Hij hurkte opnieuw en begon weer te schrijven.

9 Na deze woorden dropen de mannen één voor één af, de leiders het eerst. Jezus bleef alleen met de vrouw achter.

10 Hij stond op en vroeg: "Waar is iedereen? Heeft niemand u veroordeeld?"

11 "Nee, Here", antwoordde zij. "Wel", zei Jezus, "Ik veroordeel u ook niet. Ga maar en doe vanaf nu geen slechte dingen meer."

 

LEI: Toen ging ieder van hen naar zijn huis

1 en Jezus ging naar den Olijfberg.

2 Den volgenden morgen kwam hij weer in den tempel, waar het gehele volk tot hem kwam en hij zich neerzette en hen leerde.

3 Toen brachten de schriftgeleerden en Farizeen een vrouw die op overspel betrapt was tot hem; haar plaatsten zij in den kring,

4 en zeiden tot hem: Meester, die vrouw is op heterdaad betrapt terwijl zij overspel bedreef.

5 Nu heeft Mozes ons in de wet voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen; wat zegt gij?

6 Dit zeiden zij om hem op de proef te stellen om een aanklacht tegen hem te hebben. En Jezus bukte en schreef met den vinger op den grond.

7 Toen zij aanhielden met hun vraag, richtte hij zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is werpe het eerst een steen op haar.

8 En weer bukte hij en schreef op den grond.

9 Op het horen hiervan gingen zij heen, een voor een, van de oudsten af, en hij bleef alleen over, met de vrouw die voor hem stond.

10 Nu richtte Jezus zich op en zeide tot haar: Vrouw, waar zijn ze? Heeft niemand u veroordeeld?

11 Zij zeide: Neen, Heer. Toen zeide Jezus: Ook ik veroordeel u niet. Ga heen, zondig voortaan niet meer.

 

LU: En een ieder ging naar zijn huis.

1 Jezus nu ging naar den Olijfberg.

2 En des morgens vroeg kwam hij weder in den tempel, en al het volk kwam tot hem; en hij zat neder en leerde hen.

3 En de Schriftgeleerden en Farizeën brachten tot hem ene vrouw, in overspel gegrepen,

4 en stelden haar in het midden, en zeiden tot hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelve gegrepen in overspel.

5 En Mozes heeft ons in de wet geboden, dezulken te stenigen. Wat zegt gij?

6 Maar dit zeiden zij om hem te verzoeken, opdat zij ene beschuldiging tegen hem zouden hebben. Doch Jezus bukte neder en schreef met den vinger op de aarde.

7 Toen zij nu niet ophielden hem te vragen, richtte hij zich op en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, die werpe den eersten steen op haar,

8 En hij bukte wederom neder en schreef op de aarde.

9 En toen zij dit hoorden, en door hun geweten overtuigd werden, gingen zij uit, de een na den ander, van den oudsten af; en Jezus werd alleen gelaten, en de vrouw in het midden staande.

10 En Jezus richtte zich op, en toen hij niemand zag dan de vrouw, zeide hij tot haar: Vrouw, waar zijn zij, uwe beschuldigers? Heeft u niemand veroordeeld?

11 En zij zeide: Niemand, Heer. En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel ik u ook niet. Ga heen en zondig voortaan niet meer.

 

NAARD: Ze vertrekken, elk naar zijn huis

1 Jezus vertrekt naar de Olijfberg.

2 's Morgens vroeg verschijnt hij weer in het heiligdom,- waar heel de gemeenschap tot hem kwam en hij, neergezeten, hen onderrichtte

3 Maar dan brengen de schriftgeleerden en de farizeeërs een vrouw mee, op overspel betrapt; ze stellen haar op in het midden

4 en zeggen tot hem: u geeft onderricht, welnu, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel;

5 in de Wet heeft Mozes ons geboden zulke vrouwen te stenigen; ú dan, wat zegt u?

6 Dit hebben ze gezegd om hem te beproeven, zodat ze iets zouden hebben om hem aan te klagen. Maar Jezus bukte zich en is gaan 'schrijven in de aarde' (Jer. 17,13).

7 Als ze hem vragen blijven stellen kijkt hij op en zegt hij tot hen: wie van u zonder zonde is werpe als eerste een steen naar haar!

8 Weer heeft hij zich gebukt en is gaan 'schrijven in de aarde'

9 Op het horen hiervan zijn ze één voor één weggegaan, te beginnen bij de oudsten; helemaal alleen werd hij achtergelaten, met de vrouw die het middelpunt geweest was

10 Jezus kijkt op en zegt tot haar: vrouw, waar zijn ze?- heeft niemand je ter dood eroordeeld?

11 En zij zegt: niemand, heer! Jezus zegt: ook ik veroordeel je niet; ga heen, en zondig van nu af niet meer!

 

PALM: En elk ging heen naar zijn huis.

1 Maar Jezus ging naar de Olijfberg.

2 En ‘s morgens vroeg kwam Hij weer naar de tempel, waar al het volk kwam tot Hem; en nedergezeten zijnde, leerde Hij hen.

3 En de schriftgeleerden en de farizeeën brachten tot Hem een vrouw, op overspel betrapt.

4 En haar in het midden gesteld hebbende, zeiden zij tot Hem: Meester, deze vrouw is op de daad zelf betrapt, overspel bedrijvende.

5 Mozes nu heeft ons in de wet geboden, dat de zodanigen gestenigd moeten worden; Gij dan, wat zegt Gij?

6 En dit zeiden zij, Hem verzoekende, opdat zij grond zouden hebben, om Hem te beschuldigen. En Jezus, nederbukkende, schreef met zijn vinger op de grond.

7 Maar daar zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op, en zeide tot hen: Wie van u zonder zonde is, werpt het eerst de steen op haar!

8 En nederbukkende, schreef Hij weer op de grond.

9 Maar zij, dit horende, en door hun geweten overtuigd zijnde, gingen weg, de een na de andere, beginnende van de oudsten tot de minsten toe, en Jezus werd alleen gelaten; terwijl de vrouw in het midden bleef staan.

10 Toen nu Jezus, Zich weer oprichtende, en niemand zag dan de vrouw, zeide Hij tot haar: Vrouw, waar zijn zij, die u beschuldigen? Heeft niemand u veroordeeld?

11 En zij zeide: Niemand, Heere! En Jezus zeide tot haar: Zo veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer!

 

TELOS: En ieder ging naar zijn huis; maar Jezus ging naar de Olijfberg.

2 En ‘s morgens vroeg kwam Hij opnieuw in de tempel, en al het volk kwam tot Hem; en Hij ging zitten en leerde hen.

3 En de schriftgeleerden en de farizeeen brachten bij Hem een vrouw, op overspel betrapt. En zij plaatsten haar in het midden en zeiden tot Hem:

4 Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op overspel.

5 Nu heeft Mozes ons in de wet geboden zulke vrouwen te stenigen; U dan, wat zegt U?

6 En dit zeiden zij om Hem te verzoeken, opdat zij Hem konden aanklagen. Maar Jezus bukte neer en schreef met zijn vinger op de grond.

7 En toen zij Hem bleven vragen, richtte Hij Zich op en zei tot hen: Wie van u zonder zonde is, laat die het eerst een steen op haar werpen.

8 En opnieuw bukte Hij neer en schreef op de grond.

9 Maar toen zij dit hoorden, gingen zij weg, een voor een, te beginnen bij de oudsten tot de laatsten toe; en Hij werd alleen gelaten, en de vrouw die in het midden stond.

10 En Jezus richtte Zich op en zei tot haar: Vrouw, waar zijn zij? Heeft niemand u veroordeeld?

11 En zij zei: Niemand, Heer. En Jezus zei tot haar: Ik veroordeel u ook niet; ga heen, zondig voortaan niet meer.

 

WILL: 7:53 Toen ging iedereen naar huis,

8:1 terwijl Jezus naar de Olijfberg ging.

2 Maar in de vroegte was Hij alweer in de tempel en heel het volk stroomde naar Hem toe. Hij ging zitten en onderrichtte hen.

3 Nu kwamen de schriftgeleerden en de farizeeën aanzetten met een vrouw die betrapt was op echtbreuk. Ze brachten haar voor Hem

4 en zeiden: ‘Meester, deze vrouw is op heterdaad betrapt op echtbreuk.

5 Mozes heeft ons in de wet voorgeschreven zulke vrouwen te stenigen. Hoe staat U daar tegenover?

6 Met deze vraag wilden ze Hem op de proef stellen, om te zien of ze een aanklacht tegen Hem konden indienen. Maar Jezus bukte zich om met zijn vinger op de grond te schrijven.

7 Toen ze op een antwoord bleven aandringen, keek Hij op en zei: ‘Wie van u zonder zonde is, moet dan maar als eerste een steen op haar werpen.

8 En weer bukte Hij zich om op de grond te schrijven.

9 Zij echter trokken na die woorden weg, de een na de ander, te beginnen met de oudsten, zodat Hij alleen achterbleef met de vrouw daar vóór Hem.

10 Jezus keek op en vroeg haar: ‘Waar zijn ze gebleven, vrouw? Heeft niemand u veroordeeld? ’

11‘Nee Heer, niemand’, antwoordde ze. Waarop Jezus zei: ‘Ik veroordeel u ook niet. Ga nu maar, en zondig voortaan niet meer.’

 

Joh. 8:16; (Vader) is eruit in:

KJV: And yet if I judge, my judgment is true: for I am not alone, but I and the Father that sent me.

SV: En indien Ik ook oordeel, Mijn oordeel is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.

HSV: En als Ik al oordeel, Mijn oordeel is waar; want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader, Die Mij gezonden heeft.

NBG 51: en indien Ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, want Ik ben niet alleen, maar Ik en die Mij gezonden heeft.

NBV: En wanneer ik toch een oordeel vel, is mijn oordeel betrouwbaar, omdat ik niet alleen ben, maar samen met de Vader die mij gezonden heeft.

NWV: En zo ik al oordeel, dan is mijn oordeel waarachtig, omdat ik niet alleen ben, maar de Vader, die mij gezonden heeft, met mij is.

CANIS: Maar al zou Ik ook oordelen, dan zou mijn oordeel geldig zijn; want Ik ben niet alleen, maar met Mij is de Vader, die Mij heeft gezonden.

GRN: En als ik al oordeel, dan is mijn oordeel waar, want ik ben niet alleen, maar we zijn met ons tweeën, ik en hij die mij gezonden heeft, de Vader.

HB: En zelfs als Ik het wel zou doen, zou mijn oordeel zuiver zijn. Want Ik oordeel niet alleen. Ik oordeel samen met de Vader, Die Mij gestuurd heeft.

LEI: En indien ik oordeel, is mijn oordeel het ware; want ik sta niet alleen; maar met mij is mijn Zender.

LU: En indien ik ook oordeel, zo is mijn oordeel recht; want ik ben niet alleen, maar ik en de Vader, die mij gezonden heeft.

NAARD: en als ík oordeel is mijn oordeel op waarheid gegrond, omdat ik niet alleen sta: ik ben samen met hem die mij gestuurd heeft;

PALM: En indien Ik ook oordeel, Mijn uitspraak is waarachtig; want Ik ben niet alleen, maar Ik, en de Vader die Mij gezonden heeft.

TELOS: En als Ik al oordeel, is mijn oordeel waar, want Ik ben niet alleen, maar Ik en de Vader die Mij heeft gezonden.

WILL: En als Ik toch oordeel, is mijn oordeel waarachtig, want het komt niet van Mij alleen, maar ook van de Vader die Mij gezonden heeft,

 

Joh. 9:35; (Zone Gods wordt veranderd in Zoon des mensen) in:

KJV: Jesus heard that they had cast him out; and when he had found him, he said unto him, Dost thou believe on the Son of God?

SV: Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem vindende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God?

HSV: Jezus hoorde dat zij hem uit de synagoge geworpen hadden; en toen Hij hem gevonden had, zei Hij tegen hem: Gelooft u in de Zoon van God ?

NBG 51: Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en Hij zeide, toen Hij hem aantrof: Gelooft gij in de Zoon des mensen?

NBV: Jezus hoorde dat en zocht hem op. Hij vroeg: ‘Gelooft u in de Mensenzoon? ’

NWV: Jezus hoorde dat zij hem uitgeworpen hadden, en toen hij hem aantrof, zei hij: “Stelt gij geloof in de Zoon des mensen?

CANIS: Jesus vernam, dat men hem buiten geworpen had; en toen Hij hem aantrof, sprak Hij tot hem: Gelooft ge in den Mensenzoon?

GRN: Jezus hoorde dat ze hem de synagoge hadden uitgezet. Toen hij hem gevonden had, vroeg hij hem: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?

HB: Jezus hoorde wat er met de man gebeurd was. Hij zocht hem op en vroeg: "Gelooft u in de Zoon van God?"

LEI: Jezus hoorde dat zij hem uitgeworpen hadden en zeide, toen hij hem aantrof: Gelooft gij in den Mensenzoon?

LU: Het kwam Jezus ter ore, dat zij hem uitgestoten hadden; en toen hij hem vond, zeide hij tot hem: Gelooft gij in den Zoon van God?

NAARD: Jezus hoort dat ze hem uitgeworpen hebben, de synagoge uit; hij weet hem te vinden en zegt: jij, geloof jij in de mensenzoon?

PALM: Jezus hoorde, dat zij hem uitgeworpen hadden, en hem gevonden hebbende, zeide Hij tot hem: Gelooft gij in de Zoon van God?

TELOS: Jezus hoorde dat zij hem naar buiten hadden geworpen en toen Hij hem gevonden had, zei Hij tot hem: Gelooft u in de Zoon des mensen?

WILL: Jezus hoorde dat ze hem eruit gegooid hadden, en toen Hij hem teruggevonden had, zei Hij: ‘Gelooft u in de Mensenzoon?

 

Joh. 11:41; (waar de gestorvene lag) is eruit in:

KJV: Then they took away the stone from the place where the dead was laid. And Jesus lifted up his eyes, and said, Father, I thank thee that thou hast heard me.

SV: Zij namen dan den steen weg, waar de gestorvene lag. En Jezus hief de ogen opwaarts, en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt.

HSV: Zij namen dan de steen weg waar de gestorvene lag, En Jezus hief de ogen omhoog en zei: Vader, Ik dank U, dat U Mij gehoord hebt.

NBG 51: Zij namen dan de steen weg. En Jezus sloeg de ogen opwaarts en zeide: Vader Ik dank U, dat Gij Mij verhoord hebt.

NBV: Toen haalden ze de steen weg. Daarop keek hij omhoog en zei: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord.

NWV: ”Daarom namen zij de steen weg. Toen sloeg Jezus zijn ogen ten hemel en zei: Vader, Ik dank u dat gij mij hebt verhoord.

CANIS: Men nam dus de steen weg. Toen sloeg Jesus de ogen omhoog, en sprak: Vader, Ik dank U, omdat Gij Mij hebt verhoord.

GRN: Toen haalden ze de steen weg. Jezus sloeg zijn ogen op en zei: ‘Vader, ik dank u dat u mij hebt verhoord.

HB: Zij haalden de steen weg. Jezus keek omhoog en zei: "Vader, dank U wel dat U mijn gebed verhoort.

LEI: Zij namen dan den steen weg. En Jezus sloeg de ogen naar boven en zeide: Vader, ik dank U dat Gij mij verhoord hebt.

LU: Toen namen zij den steen weg, waar de gestorvene lag; en Jezus hief zijne ogen opwaarts en zeide: Vader, ik dank u, dat Gij mij verhoord hebt.

NAARD: Dan heffen ze het steenblok op; Jezus heft de ogen naar omhoog en zegt: Vader, ik dank u dat gij mij hebt gehoord

PALM: Zij namen dan de steen weg van de plaats waar de gestorvene lag. En Jezus hief zijn ogen opwaarts, en zeide: Vader, Ik dank U, dat Gij Mij gehoord hebt!

TELOS: Zij namen dan de steen weg. En Jezus hief de ogen op naar boven en zei: Vader, Ik dank U dat U Mij hebt gehoord.

WILL: Toen nam men de steen weg. Jezus sloeg de ogen op en bad: ‘Vader, Ik dank U dat U Mij aanhoord hebt.

 

Joh. 16:16; (want Ik ga heen tot de Vader) is eruit in:

KJV: A little while, and ye shall not see me: and again, a little while, and ye shall see me, because I go to the Father.

SV: Een kleinen tijd, en gij zult Mij niet zien; en wederom een kleinen tijd, en gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader.

HSV: Een korte tijd, en u ziet Mij niet; en weer een korte tijd en u zult Mij zien, want Ik ga heen naar de Vader.

NBG 51: Nog een korte tijd en gij ziet Mij niet meer, en nogmaals een korte tijd en gij zult Mij zien.

NBV: Nog een korte tijd en jullie zien me niet meer, maar kort daarna zien jullie me terug.’

(16:16) maar kort daarna zien jullie me terug

– Andere handschriften lezen: ‘maar kort daarna zien jullie mij omdat ik naar de Vader ga’.

NWV: Nog een korte tijd en Gij zult mij niet meer aanschouwen, en wederom nog een korte tijd en Gij zult mij zien.

CANIS: Een weinig tijds en gij ziet Mij niet meer; en weer een weinig tijds, dan zult gij Mij terug zien.

GRN: ‘Nog even en jullie zien me niet meer; maar kort daarna zien jullie me terug.’

HB: Nog even en u zult Mij niet meer zien. En niet lang daarna zult u Mij weer terugzien."

LEI: Een korten tijd nog, dan ziet gij mij niet meer, en weer een korten tijd, dan ziet gij mij terug.

LU: Over een kleine wijle zult gij mij niet zien, en wederom over een kleine wijle zult gij mij zien; want ik ga tot den Vader.

NAARD: Nog maar een korte tijd en gij aanschouwt mij niet meer, en wéér een korte tijd en ge zult me zien!

PALM: Een korte tijd, en gij ziet Mij niet! En wederom een korte tijd, dan zult gij Mij zien, want Ik ga heen tot de Vader.

TELOS: Een korte tijd, en u aanschouwt Mij niet meer; en nog eens een korte tijd, en u zult Mij zien.

WILL: Nog een korte tijd en je ziet Me niet meer, en nog een korte tijd en je zult Me zien.

 

Joh. 17:12; (in de wereld) is eruit in:

KJV: While I was with them in the world, I kept them in thy name: those that thou gavest me I have kept, and none of them is lost, but the son of perdition; that the scripture might be fulfilled.

SV: Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik ze in Uw Naam. Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde.

HSV: Toen Ik met hen in de wereld was, bewaarde Ik hen in Uw Naam. Hen die U Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard en niemand uit hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld wordt.

NBG 51: Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam, welke Gij Mij gegeven hebt, en Ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.

NBV: Zolang ik bij hen was heb ik hen door uw naam, die u mij gegeven hebt, bewaard en over hen gewaakt: geen van hen is verloren gegaan behalve hij die verloren moest gaan, opdat de Schrift in vervulling ging.

NWV: Toen ik bij hen was, waakte ik steeds over hen ter wille van uw naam, die gij mij hebt gegeven; en ik heb hen bewaard, en niet één van hen is vernietigd, behalve de zoon der vernietiging, opdat de Schriftplaats vervuld zou worden.

CANIS: Zolang Ik bij hen was, bewaarde Ik ze in uw naam, die Gij Mij hebt gegeven; Ik heb gewaakt over hen, en niemand van hen ging verloren dan de zoon van verderf; opdat de Schrift zou worden vervuld.

GRN: Toen ik bij hen was, heb ik hen beschermd door uw naam, de naam die u mij gegeven hebt; ik heb over hen gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan behalve hij die al verloren was, omdat de Schrift moest worden vervuld.

HB: Zolang Ik bij hen was, beschermde Ik hen in Uw naam die U Mij hebt gegeven. Ik heb geen van hen aan zijn lot overgelaten, behalve Judas, die zich door de duivel liet leiden. (A) Daardoor kwam immers uit wat in de Boeken stond.

LEI: Zolang ik bij hen was heb ik hen bewaard door de kracht van uw naam, dien Gij mij gegeven hebt; ik heb over hen gewaakt en niemand uit hen is verloren gegaan; behalve de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld werd.

LU: Terwijl ik bij hen in de wereld was, onderhield ik hen in uwen naam; wie Gij mij gegeven hebt, die heb ik bewaard, en er is niemand van hen verloren gegaan, dan alleen de zoon des verderfs, opdat de Schrift vervuld worde.

NAARD: Zolang ik bij hen was heb ik hen die gij mij hebt gegeven één gehouden met uw naam: ik heb gewaakt en niemand van hen is verloren gegaan behalve de zoon der verlorenheid, en zo wordt de Schrift vervuld;

PALM: Toen Ik met hen in de wereld was, heb Ik hen bewaard in Uw Naam; hen, Die Gij Mij gegeven hebt, heb Ik bewaard, en niemand uit hen is verloren gegaan, dan de zoon der verderfenis, opdat de Schrift vervuld worde.

TELOS: Toen Ik bij hen was, bewaarde Ik hen in uw naam. Hen die U Mij hebt gegeven, heb Ik bewaakt en niemand van hen is verloren gegaan dan de zoon van het verderf, opdat de Schrift vervuld werd.

WILL: Zolang Ik bij hen was, was het mijn taak hen te bewaren in uw naam, die naam die U Mij hebt toevertrouwd; Ik heb over hen gewaakt, en geen van hen is verloren gegaan, behalve degene die verloren moest gaan, opdat de Schrift in vervulling zou gaan.

 

Joh. 20:29; ( Thomas) is eruit in:

KJV: Jesus saith unto him, Thomas, because thou hast seen me, thou hast believed: blessed are they that have not seen, and yet have believed.

SV: Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; zalig zijn zij, die niet zullen gezien hebben, en nochtans zullen geloofd hebben.

HSV: Jezus zei tegen hem: Omdat u Mij gezien hebt, Thomas, hebt gij geloofd; zalig zijn zij die niet gezien zullen hebben en toch zullen geloven.

NBG 51: Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, hebt gij geloofd? Zalig zij die niet gezien hebben en toch geloven.

NBV: Jezus zei tegen hem: ‘Omdat je me gezien hebt, geloof je. Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.’

NWV: Jezus zei tot hem: Omdat gij mij hebt gezien, hebt gij geloofd? Gelukkig zijn zij die niet zien en toch geloven.

CANIS: Jesus sprak tot hem: Gelooft ge, omdat ge Mij hebt gezien? Zalig zij, die niet zien, en toch geloven.

GRN: Jezus antwoordde hem: ‘Geloof je omdat je me gezien hebt? Hoe gelukkig zijn zij die geloven zonder te zien!’

HB: "Geloof je het nu, omdat je Mij ziet?" zei Jezus. "Gelukkig zijn de mensen, die in Mij geloven zonder Mij gezien te hebben."

LEI: Jezus zeide tot hem: Omdat gij mij hebt gezien zijt gij gelovig geworden. Zalig wie geloven zonder zien.

LU: Jezus zeide tot hem: Omdat gij mij gezien hebt, Thomas, gelooft gij: zalig zijn zij, die niet zien en nochtans geloven.

NAARD: Jezus zegt tot hem: omdat je mij gezien hebt ben je tot geloof gekomen; zalig die niet zien en toch geloven!

PALM: Jezus zeide tot hem: Omdat gij Mij gezien hebt, Thomas, zo hebt gij geloofd; gelukzalig, die niet gezien en nochtans geloofd zullen hebben.

TELOS: Jezus zei tot hem: Omdat je Mij hebt gezien, heb je geloofd? Gelukkig zij die niet gezien en toch geloof hebben.

WILL: Jezus zei: ‘Omdat je Me gezien hebt geloof je? Gelukkig zij die zonder gezien te hebben toch tot geloof komen.

 

Hand. 2:30; (dat Hij, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou) is eruit in:

KJV: Therefore being a prophet, and knowing that God had sworn with an oath to him, that of the fruit of his loins, according to the flesh, he would raise up Christ to sit on his throne;

SV: Alzo hij dan een profeet was, en wist, dat God hem met ede gezworen had, dat hij uit de vrucht zijner lenden, zoveel het vlees aangaat, den Christus verwekken zou, om Hem op zijn troon te zetten;

HSV: Aangezien hij een profeet was en wist dat God hem met een eed gezworen had dat hij uit de vrucht van zijn lichaam, voor zover het zijn vlees betrof, de Christus zou doen opstaan om Hem op zijn troon te zetten.

NBG 51: Daar hij nu een profeet was en wist, dat God hem onder ede gezworen had een uit de vrucht zijner lendenen op zijn troon te doen zitten,

NBV: Maar omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede beloofd had dat een van zijn nakomelingen zijn troon zou bestijgen,

NWV: Welnu, omdat hij een profeet was en wist dat God hem met een eed had gezworen dat hij een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon zou doen zitten.

CANIS: Maar hij was een profeet; en hij wist, dat God hem onder ede beloofd had, een uit de vrucht zijner lende op zijn troon te doen zetelen.

GRN: Hij was een profeet en wist dat God hem had gezworen dat een van zijn eigen nakomelingen zijn troon zou bestijgen.

HB: Maar hij wist wat er na zijn dood zou gebeuren. God had hem beloofd dat één van zijn nakomelingen in zijn plaats koning zou worden.

LEI: Dus, daar hij een profeet was en wist dat God hem bij eede beloofd had een der vruchten zijner lenden op zijn troon te plaatsen,

LU: Dewijl hij echter een profeet was, en wist, dat God hem beloofd had met een eed, dat de vrucht zijner lende op zijnen troon zou zitten,

NAARD: welnu, hij was een profeet en wist dat God hem met een eed had gezworen 'één uit de vrucht van zijn lende te doen zitten op zijn troon' (Ps. 132,11);

PALM: Hij dan, een Profeet zijnde, en wetende, dat God hem met ede gezworen had, dat Hij uit de vrucht van zijn lendenen, zo veel het vlees aangaat, de Christus verwekken zoude, om op zijn troon te zitten;

TELOS: Daar hij dan een profeet was en wist, dat God hem met een eed had gezworen een uit de vrucht van zijn lendenen op zijn troon te doen zitten,

WILL: Omdat hij een profeet was en wist dat God hem onder ede gezworen had dat Hij een van zijn nazaten zou laten zetelen op zijn troon,

 

Hand. 7:30; (des Heren) is eruit in:

KJV: And when forty years were expired, there appeared to him in the wilderness of mount Sina an angel of the Lord in a flame of fire in a bush.

SV: En als veertig jaren vervuld waren, verscheen hem de Engel des Heeren, in de woestijn van den berg Sinai, in een vlammig vuur van het doornenbos.

HSV: En toen er veertig jaar verstreken was, verscheen de Engel van de Heere aan hem in de woestijn van de berg Sinaï, in de vlam van een brandende doornstruik.

NBG 51: En toen er veertig jaren voorbijgegaan waren, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in de vlam van een brandende braamstruik.

NBV: Nadat er veertig jaren waren verstreken, verscheen er in de woestijn bij de berg Sinai een engel aan hem in de vlammen van een brandende doornstruik.

NWV: En toen er veertig jaren ten volle verstreken waren, verscheen hem in de wildernis van de berg Sinaï een engel in de vuurvlam van een doornbos.

CANIS: Veertig jaar later verscheen hem in de woestijn van de berg Sinaï een engel in de vlam van een brandend braambos

GRN: Veertig jaar waren voorbijgegaan, toen hem in de woestijn bij de berg Sinai een engel verscheen in de vlammen van een brandende braamstruik.

HB: Veertig jaar later was Mozes op een dag in de woestijn bij de Sinaï en zag daar een engel van God in de vlammen van een brandende braamstruik.

LEI: Toen veertig jaren verstreken waren, verscheen hem in de woestijn van den berg Sinai een engel in de vuurvlam van een braambos.

LU: En na veertig jaren verscheen een Engel hem in de woestijn van den berg Sinaï, in de vlammen van een brandend braambos.

NAARD: Als veertig jaren vervuld zijn laat zich in de woestijn van de berg Sinaï een engel zien in de vuurvlam van een doornstruik

PALM: En toen er nog veertig jaren vervuld waren, verscheen hem, in de woestijn van de berg Sinaï, de Engel van de Heren, in de vlam van brandend doornenbos.

TELOS: En toen veertig jaren waren vervuld, verscheen hem in de woestijn van de berg Sinai een engel in een vlam van een braamstruik.

WILL: Toen er veertig jaren verstreken waren, verscheen hem in de woestijn van het Sinaigebergte een engel in het vuur van een brandende doornstruik.

 

Hand. 7:37; Sprekende van Christus, (Dien zult gij horen) is eruit in:

KJV: This is that Moses, which said unto the children of Israel, A prophet shall the Lord your God raise up unto you of your brethren, like unto me; him shall ye hear.

SV: Deze is de Mozes, die tot de kinderen Israels gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij horen.

HSV: Dit is de Mozes die tot de kinderen van Israël gezegd heeft: De Heere, uw God, zal voor u een Profeet doen opstaan uit uw broeders, zoals ik; naar Hem moet u luisteren.

NBG 51: Dit is die Mozes, die tot de kinderen Israels gezegd heeft: Een profeet gelijk mij zal God u uit uw broeders doen opstaan.

NBV: Mozes was het die tegen de Israëlieten zei: “God zal in uw midden een profeet zoals ik laten opstaan.”

NWV: Dit is de Mozes die tot de zonen van Israël heeft gezegd: God zal uit het midden van UW broeders een profeet voor U verwekken gelijk mij.

CANIS: Deze Moses is het, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft "God zal voor u uit uw broeders een Profeet doen opstaan, aan mij gelijk; luistert naar hem."

GRN: Mozes was door het volk verworpen met de woorden: Wie heeft je aangesteld tot leider en rechter? Diezelfde Mozes kreeg van God bij monde van de engel die hem in de braamstruik was verschenen, de taak het volk te leiden en te bevrijden.

HB: Mozes werd dus naar Egypte gestuurd om het volk van Israël te bevrijden; het volk dat niets van hem wilde weten. Hij zou de leider worden van de mensen, die tegen hem hadden gezegd: ‘Denkt u soms dat u onze leider en rechter bent?’ Door de engel, die in de brandende braamstruik aan hem verscheen, gaf God hem daar de macht voor.

LEI: Die Mozes was het die tot de Israelieten sprak: God zal u uit uw broederen een profeet verwekken, aan mij gelijk.

LU: Deze is die Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: "Een profeet zal de Heer, uw God, u verwekken uit uwe broeders, gelijk mij: dien zult gij horen".

NAARD: Hij is de Mozes die tot de zonen van Israël gezegd heeft: God zal voor u uit uw broeders een profeet doen opstaan zoals ik! (Deut. 18,15)

PALM: Deze is die Mozes, die tot de kinderen Israëls gezegd heeft: De Heere, uw God, zal u een Profeet verwekken uit uw broederen, gelijk mij; Die zult gij horen!

TELOS: Dit is de Mozes die tot de zonen van Israel heeft gezegd: ’Een profeet zal God u verwekken uit uw broeders, zoals Hij mij verwekte’.

WILL: En het is Mozes die tegen de Israëlieten heeft gezegd: “Uit uw midden zal God een profeet laten opstaan zoals ik.”

 

Hand. 8:37; (Ik geloof dat Jezus Christus de Zone Gods is) Hele vers is eruit in:

KJV: And Philip said, If thou believest with all thine heart, thou mayest. And he answered and said, I believe that Jesus Christ is the Son of God.

SV: En Filippus zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, zo is het geoorloofd. En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.

HSV: En Filippus zei: Als u met heel uw hart gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zei: Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.

NBG 51: En hij zeide: Indien gij van ganser harte gelooft, is het geoorloofd. En hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.

NBV: ontbreekt      (8:36) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘[37] Filippus zei tegen hem: “Indien u gelooft met heel uw hart, is het toegestaan.” Hij antwoordde: “Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is.”’

NWV: ontbreekt

CANIS: Filippus sprak: Als ge van ganser harte gelooft, dan kan het geschieden. Hij antwoordde: Ik geloof, dat Jesus Christus Gods Zoon is.

GRN: v 36, Onderweg kwamen ze langs een water. ‘Kijk, hier is water!’ zei de kamerheer. ‘Wat is ertegen dat ik gedoopt word?’

37 (37-38) Hij liet de wagen stilhouden. Ze gingen beiden het water in, zowel Filippus als de kamerheer; en Filippus doopte de man.

HB: Filippus antwoordde: "Als u met uw hele hart in Jezus gelooft, is er niets op tegen." Hij zei daarop: "Ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is."

LEI: ontbreekt

LU: En Filippus zeide: Gelooft gij van ganser harte, zo mag het wel geschieden. Hij antwoordde en zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus Gods Zoon is.

NAARD: Filippus zegt tot hem: als u met heel uw hart gelooft mág het! Ten antwoord zegt hij: ik geloof dat Jezus Christus de Zoon van God is!

PALM: En Filippus zeide: Indien gij van ganse harte gelooft, zo is het geoorloofd! En hij, antwoordende, zeide: Ik geloof, dat Jezus Christus de Zoon van God is.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Hand. 9:5-6; (En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. 6 En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.)

Dit is geheel of gedeeltelijk weggelaten in:

KJV: And he said, Who art thou, Lord? And the Lord said, I am Jesus whom thou persecutest: it is hard for thee to kick against the pricks. 6 And he trembling and astonished said, Lord, what wilt thou have me to do? And the Lord said unto him, Arise, and go into the city, and it shall be told thee what thou must do.

SV: En hij zeide: Wie zijt Gij, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt. Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan. 6 En hij, bevende en verbaasd zijnde, zeide: Heere, wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere zeide tot hem: Sta op, en ga in de stad, en u zal aldaar gezegd worden, wat gij doen moet.

HSV: En hij zei: Wie bent U, Heere? En de Heere zeide: Ik ben Jezus, Die u vervolgt. Het is hard voor u, met de hielen tegen de prikkels te slaan. 6 En hij zei, bevend en verbaasd: Heere, wat wilt U dat ik doen zal? En de Heere zei tegen hem: Sta op en ga de stad in en daar zal u gezegd worden wat u moet doen.

NBG 51: En hij zeide: Wie zijt Gij, Here? En Hij zeide: Ik ben Jezus, die gij vervolgt. 6 Maar sta op en ga de stad binnen en daar zal u gezegd worden, wat gij doen moet.

NBV: Hij vroeg: ‘Wie bent u, Heer? ’ Het antwoord was: ‘Ik ben Jezus, die jij vervolgt. 6 Maar sta nu op en ga de stad in, daar zal je gezegd worden wat je moet doen.’

NWV: Hij zei: “Wie zijt gij, Heer Hij zei: Ïk ben Jezus die gij vervolgt. 6 Maar sta op en ga de stad binnen, en u zal worden gezegd wat gij moet doen”

CANIS: Hij sprak: Wie zijt Gij Heer? En de stem: Ik ben Jesus, dien gij vervolgt; (het valt u hard terug te slaan tegen de prikkel 6 Sidderend van angst zeide hij: Heer, wat wilt Gij, dat ik doe? En de Heer zeide tot hem:) Sta op, en ga naar de stad; daar zal men u zeggen, wat ge moet doen.

GRN: Saulus zei: ‘Wie bent u, Heer?’ De stem zei: ‘Ik ben Jezus, degene die jij vervolgt. 6 Sta op en ga de stad binnen; daar zal je gezegd worden wat je doen moet.’

HB: "Wie bent U, Here?" vroeg Saulus. "Ik ben Jezus", zei de stem, "Die u zo fanatiek vervolgt. 6 Sta op en ga de stad in. Daar zal u gezegd worden wat u moet doen."

LEI: Hij zeide: Wie zijt gij, Heer? En hij: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. 6 Maar sta op en ga naar de stad; u zal gezegd worden wat gij moet doen.

LU: En hij zeide: Heer, wie zijt gij? En de Heer zeide: Ik ben Jezus, dien gij vervolgt. Het zal u hard vallen tegen den prikkel achteruit te slaan. 6 En hij zeide, al bevende en zeer beangst zijnde: Heer, wat wilt Gij dat ik doen zal? En de Heer zeide tot hem: Sta op en ga in de stad; daar zal men u zeggen wat gij doen moet.

NAARD: Hij zegt: wie bent u dan, Heer? En hij: ik ben Jezus, die jij vervolgt!, 6 maar sta op en kom de stad binnen, dan zal tot jou gesproken worden wat je moet doen!

PALM: En hij zeide: Wie zijt Gij, Heer? En de Heer zeide: Ik ben Jezus, Dien gij vervolgt! Het is u hard, de verzenen tegen de prikkels te slaan! 6 En hij, bevende, en ontroerd zijnde, zeide: Heer! wat wilt Gij, dat ik doen zal? En de Heere (zeide) tot hem: Sta op, en ga in de stad, en ( aldaar) zal u gezegd worden, wat gij doen moet.

TELOS: En hij zei: Wie bent U, Heer? En hij zei: Ik ben Jezus, die jij vervolgt. 6 Maar sta op en ga de stad binnen en er zal tot je gesproken worden wat je moet doen.

WILL: Hij zei: ‘Wie bent U dan, Heer? ’ Deze antwoordde: ‘Ik ben Jezus die jij vervolgt. 6 Kom, sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.’

 

Hand. 10:6, (deze zal tegen u zeggen wat gij doen moet) is eruit in:

KJV: He lodgeth with one Simon a tanner, whose house is by the sea side: he shall tell thee what thou oughtest to do.

SV: Deze ligt te huis bij een Simon, lederbereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen, wat gij doen moet.

HSV: Deze is te gast bij een zekere Simon, een leerlooier, die zijn huis bij de zee heeft. Hij zal u zeggen wat u moet doen.

NBG 51: deze is de gast van een Simon, een leerlooier, wiens huis bij de zee ligt.

NBV: Hij verblijft bij een leerlooier die eveneens Simon heet en in een huis aan zee woont.’

NWV: Deze verblijft als gast bij een zekere Simon, een leerlooier, die een huis aan de zee heeft.

CANIS: Hij woont bij een leerlooier Simon in, wiens huis aan zee is gelegen.

GRN: Hij logeert bij Simon, een leerlooier, die aan zee woont.’

HB: Stuur een paar mannen naar Joppe om een zekere Petrus te zoeken en hem te vragen naar uw huis te komen.6 Hij logeert bij Simon, de leerlooier die aan zee woont."

LEI: Hij woont bij een leerlooier Simon, wiens huis bij de zee staat.

LU: die geherbergd is bij een leerlooier Simon, wiens huis aan de zee ligt, die zal u zeggen wat gij doen moet.

NAARD: hij is te gast bij een zekere Simon Leerlooier; diens huis is langs de zee

PALM: Deze is als gast gehuisvest bij een Simon; leder-bereider, die zijn huis heeft bij de zee; deze zal u zeggen, wat gij doen moet.

TELOS: Deze is gehuisvest bij een zekere Simon, een leerlooier, die een huis heeft aan zee.

WILL: Kom, sta op en ga de stad binnen. Daar zal je gezegd worden wat je doen moet.’

 

Hand. 16:31, (Christus) is eruit in:

KJV: And they said, Believe on the Lord Jesus Christ, and thou shalt be saved, and thy house.

SV: En zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis.

HSV: En zij zeiden: Geloof in de Heere Jezus Christus en u zult zalig worden, u en uw huisgenoten

NBG 51: En zij zeiden: Stel uw vertrouwen op de Here Jezus en gij zult behouden worden, gij en uw huis.

NBV: Ze antwoordden: Geloof in de Heer Jezus en u zult gered worden, u en uw huisgenoten.’

NWV: Zij zeiden: “Geloof in de Heer Jezus en gij zult gered worden, gij en uw huisgezin.

CANIS: Ze zeiden: Geloof in den Heer Jesus, en ge zult gered worden met uw gezin.

GRN: ‘Geloof in de Heer Jezus,’ antwoordden ze, ‘en u zult gered worden, u en de uwen.’

HB: "Geloof in de Here Jezus", antwoordden zij. "Dan zult u gered worden en uw gezin ook."

LEI: Zij zeiden: Geloof in den Heer Jezus; dan zult gijzelf en zal uw huis gered worden.

LU: Zij zeiden: Geloof in den Heere Jezus Christus, zo wordt gij en uw huis zalig.

NAARD: Maar zij zeggen: vertrouw op de Heer Jezus, en u zult worden gered, u en uw huis!

PALM: En zij zeiden: Gelooft in de Heere Jezus Christus, en gij zult zalig worden, gij en uw huis!

TELOS: En zij zeiden: Geloof in de Heer Jezus en u zult behouden worden, u en uw huis.

WILL: Zij antwoordden: ‘Geloof in de Heer Jezus; dan zult u gered worden, u en al uw huisgenoten.’

 

Hand. 17:26; (bloede) is eruit in:

KJV: And hath made of one blood all nations of men for to dwell on all the face of the earth, and hath determined the times before appointed, and the bounds of their habitation;

SV: En heeft uit een bloede het ganse geslacht der mensen gemaakt, om op den gehelen aardbodem te wonen, bescheiden hebbende de tijden te voren geordineerd, en de bepalingen van hun woning;

HSV: En hij maakte uit één bloed heel het menselijk geslacht om op heel de aardbodem te wonen; en Hij heeft de hun van tevoren toegemeten tijden bepaald, en de grenzen van hun woongebied.

NBG 51: Hij heeft uit een enkele het gehele menselijke geslacht gemaakt om op de ganse oppervlakte der aarde te wonen en Hij heeft de hun toegemeten tijden en de grenzen van hun woonplaatsen bepaald,

NBV: Uit één mens heeft hij de hele mensheid gemaakt, die hij over de hele aarde heeft verspreid; voor elk volk heeft hij een tijdperk vastgesteld en hij heeft de grenzen van hun woongebied bepaald.

NWV: En hij heeft uit één [mens] elke natie van mensen gemaakt om op de gehele oppervlakte der aarde te wonen, en hij heeft de bestemde tijden en de vaste gestelde grenzen van de woonplaats der [mensen] verordend.

CANIS: Hij heeft uit één vader alle volken der mensheid gemaakt, en ze over de ganse aarde doen wonen; Hij stelde bepaalde tijden vast, en de grenzen van hun woongebied;

GRN: Hij heeft uit één mens het hele mensdom laten voortkomen, om op de hele aarde te wonen. Hij bepaalde de tijden, en de grenzen van hun woongebied,

HB: Hij heeft alle volken laten voortkomen uit één mens, die door Hem was gemaakt, en verspreidde hen over de aarde. Hij stelde vast hoelang zij zouden leven en binnen welke grenzen zij zouden wonen.

LEI: Ook heeft Hij uit een stamvader alle volken der mensheid gemaakt om hen over de gehele oppervlakte der aarde te doen wonen, na de wisseling der jaargetijden en de grenzen hunner woonplaatsen vooruit vastgesteld te hebben;

LU: En hij heeft gemaakt, dat uit éénen bloede de geslachten aller mensen op den gehelen aardbodem wonen, en heeft den duur der tijden en de grenzen hunner woonplaats bepaald,

NAARD: ook heeft hij uit één bloed elk mensenvolk gemaakt om te wonen op heel het aanschijn van de aarde, nadat hij toegemeten tijden en de grenzen van hun woongebied
heeft afgegrensd,-

PALM: En Hij heeft, uit één bloed, het ganse geslacht van de mensen gemaakt, om overj de gehele oppervlakte van de aarde te wonen, verordend hebbende de bestemde tijden, en de grensperken van hun woonplaatsen.

TELOS: En Hij heeft uit een bloed het hele mensengeslacht gemaakt om op het hele aardoppervlak te wonen, terwijl Hij de bepaalde tijden en de grenzen van hun woonplaats heeft vastgesteld,

WILL: met de bedoeling dat ze God zouden zoeken en Hem wellicht tastenderwijs zouden vinden; Hij is immers niet ver van ieder van ons.

 

Hand. 20:25; (Gods) is eruit in:

KJV: And now, behold, I know that ye all, among whom I have gone preaching the kingdom of God, shall see my face no more.

SV: En nu ziet, ik weet, dat gij allen, waar ik doorgegaan ben, predikende het Koninkrijk Gods, mijn aangezicht niet meer zien zult.

HSV: En nu zie, ik weet dat u allen, bij wie ik rondgegaan ben en het Koninkrijk van God gepredikt heb, mijn gezicht niet meer zult zien.

NBG 51: En nu, zie, ik weet, dat gij allen, onder wie ik rondgereisd heb met de prediking van het Koninkrijk, mijn aangezicht niet meer zien zult.

NBV: Ik weet dat niemand van u, aan wie ik op mijn reizen het koninkrijk heb verkondigd, mij terug zal zien.

NWV: En nu, ziet! Ik weet dat Gij allen, onder wie ik ben rondgegaag en het koninkrijk heb gepredikt, mijn aangezicht niet meer zult zien.

CANIS: Zie, thans weet ik, dat gij mij niet weerziet gij allen, onder wie ik rondging, om het koninkrijk Gods te verkondigen.

GRN: Ik ben onder u allen rondgetrokken om Gods koninkrijk te verkondigen, en ik weet dat u mij niet zult weerzien.

HB: Ik weet dat niemand van u aan wie ik het Koninkrijk van God bekend heb gemaakt, mij meer zal zien.

LEI: Nu dan, ik weet dat gij allen, onder wie ik, Gods Koninkrijk verkondigend, rondging, mij niet zult terugzien.

LU: En nu, zie, ik weet, dat gij mijn aangezicht niet meer zien zult, gij allen, bij wie ik ben doorgereisd, predikende het rijk Gods.

NAARD: en zie, ik weet nu zelf dat ge mijn aanschijn niet meer zult zien, gij allen bij wie ik ben rondgetrokken met de prediking van het koninkrijk

PALM: En nu ziet, ik weet, dat gij mijn aangezicht niet meer zien zult, gij allen, aan wie ik, op mijn rondreis, het Koninkrijk van God heb gepredikt.

TELOS: En nu, zie, ik weet dat u allen onder wie ik ben rondgegaan om het koninkrijk te prediken, mijn gezicht niet meer zult zien.

WILL: Welnu, ik weet dat niemand van u die ik op mijn reizen het koninkrijk gepredikt heb, mij terug zal zien.

 

Hand. 20:32; (broeders) is eruit in:

KJV: And now, brethren, I commend you to God, and to the word of his grace, which is able to build you up, and to give you an inheritance among all them which are sanctified.

SV: En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den woorde Zijner genade, Die machtig is u op te bouwen, en u een erfdeel te geven onder al de geheiligden.

HSV: En nu broeders, ik draag u op aan God en aan het woord van Zijn genade, aan Hem Die bij machte is om u op te bouwen en u een erfdeel te geven onder als de geheiligden.

NBG 51: En nu, ik draag u op aan de Here en het woord zijner genade, aan Hem, die bij machte is te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden.

NBV: Nu vertrouw ik u toe aan God en aan het evangelie van zijn genade, dat onze gemeenschap kan opbouwen en dat het beloofde erfdeel zal schenken aan allen die hem toebehoren.

NWV: En nu draag ik U op aan God en aan het woord van de onverdiende goedheid, welk [woord] U kan opbouwen en U de erfenis kan geven onder alle geheiligden.

CANIS: En thans beveel ik u aan den Heer, en aan het woord zijner genade; aan Hem, die machtig is, om de bouw te voltooien, en u te midden van alle heiligen het erfdeel te schenken.

GRN: En nu vertrouw ik u toe aan God en aan zijn zegenrijk woord. Hij heeft de macht om op te bouwen en het erfdeel te geven aan allen die hem toebehoren.

HB: Nu vertrouw ik u aan de Here toe. Hij zal u Zijn goedheid doen ervaren. Hij kan u versterken in uw geloof en u het deel geven van de erfenis, die Hij heeft bestemd voor allen die Hem toebehoren.

LEI: En nu beveel ik u aan den Heer en het woord zijner genade, dat machtig is u op te bouwen en het erfdeel onder alle geheiligden te geven.

LU: En nu, broeders, beveel ik u aan God en aan het woord zijner genade, die machtig is om u op te bouwen, en u te geven de erfenis onder allen die geheiligd worden.

NAARD: en nu draag ik u op aan de Heer en aan het woord van zijn genade, dat de kracht heeft om een huis te bouwen en onder alle geheiligden het erfdeel weg te geven;

PALM: En nu, broeders! ik beveel u Gode en de woorde van Zijn genade, Die machtig is u op te bouwen, en ulieden een erfdeel te geven onder alle de geheiligden.

TELOS: En nu draag ik u op aan God en aan het woord van zijn genade, die machtig is op te bouwen en het erfdeel te geven onder alle geheiligden.

WILL: En nu draag ik u op aan God en aan het woord van zijn genade, dat bij machte is om op te bouwen en het erfdeel te geven, met alle geheiligden.

 

Hand. 23:9; (Laat ons tegen God niet strijden) is eruit in:

KJV: And there arose a great cry: and the scribes that were of the Pharisees’ part arose, and strove, saying, We find no evil in this man: but if a spirit or an angel hath spoken to him, let us not fight against God.

SV: En er geschiedde een groot geroep; en de Schriftgeleerden van de zijde der Farizeen stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in dezen mens; en indien een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laat ons tegen God niet strijden.

HSV: En er ontstond luid geschreeuw en de schriftgeleerden van de partij van de Farizeeën stonden op en betoogden fel: Wij vinden geen kwaad in deze man. En als er een geest tot hem gesproken heeft, of een engel, laten wij dan niet tegen God strijden.

NBG 51: En er ontstond groot geschreeuw, en sommige van de schriftgeleerden van de groep der Farizeeen stonden op en streden heftig en zeiden: Wij vinden generlei kwaad in deze mens! En indien nu eens een geest tot hem heeft gesproken, of een engel!

NBV: Er ontstond groot tumult, en enkele schriftgeleerden uit de kring van de Farizeeën stonden op en betoogden heftig: ‘Wij vinden dat deze man niets heeft misdaan! Het kan toch dat een geest of een engel met hem gesproken heeft? ’

NWV: Zo ontstond er dan een luid geschreeuw, en sommigen van de schriftgeleerden van de partij der Farieëen stonden op en gingen heftig twisten en zeiden: “Wij vinden niets verkeerds in deze mens, maar indien er een geest of een engel tot hem heeft gesproken.

CANIS: Er ontstond een geweldig rumoer. En sommige schriftgeleerden van de partij der farizeën stonden op, en riepen op heftige toon: We vinden niets kwaad in die man; misschien heeft er wel een geest of een engel tot hem gesproken.

GRN: Er ontstond groot tumult, en een aantal schriftgeleerden van de groep van de Farizeeën stond op en verklaarde heftig: ‘Volgens ons heeft die man niets kwaads gedaan! Het kan een engel of een geest geweest zijn die tot hem heeft gesproken.’

HB: Er ontstond hooglopende ruzie tussen de twee partijen. Enkele Farizeese godsdienstleraars sprongen voor Paulus in de bres en zeiden: "Volgens ons is er niets op deze man aan te merken. Het is best mogelijk dat een geest of een engel met hem heeft gesproken."

LEI: Het rumoer werd groot; enige der schriftgeleerden, die tot de partij der Farizeen behoorden, stonden op en zeiden met nadruk: Wij vinden generlei schuld in dezen man. Indien eens een geest of engel tot hem gesproken had!

LU: En er ontstond een groot geschreeuw; en de Schriftgeleerden van de partij der Farizeën stonden op en streden, en zeiden: Wij vinden niets kwaads in dezen mens; en heeft een geest of een Engel tot hem gesproken, zo willen wij met God niet strijden.

NAARD: Wat geschiedt is een groot geschreeuw, en er staan enkelen van de schriftgeleerden
van de groep der farizeeërs op die de strijd aangaan en zeggen: wij vinden geen enkel kwaad
in deze mens; het is alsof een geest met hem gesproken heeft of een engel!

PALM: Er geschiedde dus een groot geroep, en de Schriftgeleerden van de zijde van de Farizeën stonden op, en streden, zeggende: Wij vinden geen kwaad in deze mens! En indien er een geest tot hem gesproken heeft, of een Engel, laat ons toch niet tegen God strijden!

TELOS: Er ontstond nu een groot geschreeuw, en sommigen van de schriftgeleerden van het deel der farizeeen stonden op, redeneerden heftig en zeiden: Wij vinden geen enkel kwaad in deze man; en als een geest tot hem gesproken heeft, of een engel...

WILL: Daar bleek mij dat hij wordt beschuldigd in verband met geschillen over hun wet, maar ik vond geen beschuldiging waarop dood of gevangenis staat.

 

Hand. 24:6,7,8; (Die ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen, welken wij ook gegrepen hebben, en naar onze wet hebben willen oordelen.

7 Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met groot geweld uit onze handen weggebracht;

8 Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; van dewelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan, al hetgeen, waarvan wij hem beschuldigen.) Dit alles is eruit in:

KJV: Who also hath gone about to profane the temple: whom we took, and would have judged according to our law.

7 But the chief captain Lysias came upon us, and with great violence took him away out of our hands,

8 Commanding his accusers to come unto thee: by examining of whom thyself mayest take knowledge of all these things, whereof we accuse him.

 

SV: Die ook gepoogd heeft den tempel te ontheiligen, welken wij ook gegrepen hebben, en naar onze wet hebben willen oordelen.

7 Maar Lysias, de overste, daarover komende, heeft hem met groot geweld uit onze handen weggebracht;

8 Gebiedende zijn beschuldigers tot u te komen; van dewelken gij zelf, hem onderzocht hebbende, zult kunnen verstaan, al hetgeen, waarvan wij hem beschuldigen.

 

HSV: Hij heeft ook geprobeerd de tempel te ontheiligen. Wij hebben hem dan ook gevangengenomen, om naar onze wet een oordeel over hem te vellen,

7 maar Lysias, de overste, kwam daarop af, trok hem met veel geweld uit onze handen, en voerde hem weg.

8 en gaf zijn aanklagers bevel naar u toe te gaan. Als u hem ondervraagt, zult u zelf van hem alles kunnen te weten komen waarvan wij hem beschuldigen.

 

NBG 51: die ook een poging heeft gewaagd om de tempel te ontwijden, en die wij in hechtenis hebben genomen, en naar onze wet wilden oordelen.

7 Maar de overste Lysias is tussenbeide gekomen en heeft hem met groot geweld buiten ons bereik gebracht,

 

NBV: 6 heeft hij zelfs een poging ondernomen om de tempel te ontwijden, waarna we hem hebben overmeesterd.

7 ontbreekt

8 Dat al onze beschuldigingen juist zijn, kunt u uit zijn eigen mond vernemen als u hem ondervraagt.’

(24:6) Andere handschriften hebben na ‘overmeesterd’ en voor ‘Dat al onze beschuldigingen’ nog de volgende tekst: ‘om hem volgens onze wet te berechten.

[7] Toen greep Lysias, de tribuun, echter in. Hij haalde hem met grof geweld bij ons weg

[8] en beval zijn aanklagers voor u te verschijnen.’

8 en bevolen, dat de aanklagers zich tot u zouden wenden. Gij zult zelf, wanneer gij hem in verhoor neemt over al deze dingen, wel van hem kunnen te weten komen, waarvan wij hem beschuldigen

 

NWV: die ook heeft getracht de tempel te ontheiligen en die wij hebben gegrepen.

7 ontbreekt

8 Door hem in verhoor te nemen, kunt gij al deze dingen waarvan wij hem beschuldigen, zelf van hem te weten komen..

 

CANIS: en dat hij zelfs heeft getracht, de tempel te ontwijden. We hebben hem dus gegrepen, en wilden hem oordelen naar onze Wet.

7 Maar de hoofdman Lúsias is tussenbeide gekomen, heeft hem met groot geweld aan onze handen ontrukt,

8 en zijn aanklagers gelast, voor u te verschijnen. Zo ge hem er naar vraagt, kunt ge zelf alles van hem te weten komen, waarvan wij dezen hier beschuldigen.

 

GRN: Hij heeft zelfs geprobeerd de tempel te ontwijden. Daarom hebben we hem ook gegrepen.

7 (7-8) U zult zelf wel de juistheid van onze aanklacht vaststellen als u hem over dit alles verhoort.’

 

HB: Toen hij ook nog probeerde de tempel te ontwijden, hebben wij hem gevangen genomen. Wij wilden hem volgens onze wet veroordelen.

7 Maar commandant Lysias greep toen in en heeft hem met geweld bij ons weggehaald.

8 Hij gebood dat wij ons tot u zouden wenden. Door hem zelf te ondervragen, kunt u aan de weet komen of het juist is waarvan wij hem beschuldigen."

 

LEI: die zelfs getracht heeft den tempel te bezoedelen. Wij hebben daarom hem gegrepen.

7 ontbreekt

8 Gij zult zelf van hem bij het verhoor het nadere kunnen vernemen over alles waarvan wij hem beschuldigen.

 

LU: die ook gepoogd heeft den tempel te ontwijden; dien wij ook gegrepen hebben en naar onze wet hebben willen oordelen.

7 Maar Lysias, de overste, voorkwam dit, en leidde hem met groot geweld uit onze handen,

8 en gebood zijnen aanklagers tot u te komen, van wie gij, zo gij het wilt onderzoeken, alles kunt vernemen waarover wij hem aanklagen.

 

NAARD: hij heeft ook getracht het heiligdom te ontwijden, en wij hebben hem dan ook overmeesterd;

7 ontbreekt

8 zelf zult u in uw gerechtelijk onderzoek over dit alles ook wel te weten komen waarvan wij hem beschuldigen

 

PALM: Die ook de tempel heeft getracht te ontheiligen, die wij daarom ook gegrepen hebben, en naar onze wet hebben willen oordelen.

7 Maar Lysias, de Overste, is tussenbeide gekomen, en heeft hem, met openbaar geweld, uit onze handen weggevoerd;

8 en heeft zijn beschuldigers bevolen, voor u te verschijnen. Van hem kunt gij, zo gij er onderzoek naar doet, nader bericht verkrijgen aangaande alles, waarvan wij hem beschuldigen.

 

TELOS: die ook heeft geprobeerd de tempel te ontheiligen. Wij hebben hem dan ook gegrepen en naar onze wet willen oordelen.

7 De overste Lysias is er echter bij gekomen en heeft hem met groot geweld aan onze handen ontrukt

8 en zijn beschuldigers geboden naar u toe te komen. Door hem te verhoren zult uzelf zich van alles kunnen vergewissen waarvan wij hem beschuldigen.

 

WILL: Zelfs heeft hij een poging gedaan de tempel te bezoedelen; toen hebben wehem dan ook gegrepen.

8 Zelf kunt u zich van de juistheid van onze beschuldigingen tegen hem vergewissen door hem over dit alles te ondervragen.

 

Hand. 24:15; (der doden) sprekende van de opstanding, is eruit in:

KJV: And have hope toward God, which they themselves also allow, that there shall be a resurrection of the dead, both of the just and unjust.

SV: Hebbende hoop op God, welke dezen ook zelf verwachten, dat er een opstanding der doden wezen zal, beiden der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen.

HSV: Ik heb hoop op God - zij zelf verwachten het ook – dat er een opstanding van de doden zal zijn, van zowel rechtvaardigen als onrechtvaardigen.

NBG 51: terwijl ik van God hoop, gelijk ook dezen zelf het verwachten, dat er een opstanding van rechtvaardigen en onrechtvaardigen zal zijn.

NBV: en evenals mijn aanklagers hoop en verwacht ik dat God zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen uit de dood zal doen opstaan.

CANIS: Op God heb ik de hoop gebouwd, die ze zelf ook delen, dat er een verrijzenis zal zijn van rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

NWV: en op God heb ik mijn hoop gesteld, welke hoop ook deze [mannen] zelf koesteren, dat er een opstanding zal zijn van zowel de rechtvaardigen als de onrechtvaardigen.

GRN: Ik heb mijn hoop op God gesteld en verwacht van hem hetzelfde als zij, namelijk dat alle mensen, goeden zowel als slechten, zullen opstaan uit de dood.

HB: Net als zij leef ik in de verwachting dat God zowel de goede en rechtvaardige, als de slechte en onrechtvaardige mensen na hun dood levend zal maken.

LEI: dezelfde hoop op God koesterend die zijzelf delen, dat er een opstanding van goeden en bozen zijn zal.

LU: en de hoop tot God heb, welke zij zelve ook verwachten, dat er ene opstanding der doden zal zijn, beide der rechtvaardigen en der onrechtvaardigen.

NAARD: ik heb hoop op God -en zij zelf koesteren die ook- dat er weldra een opstanding zal zijn van én rechtvaardigen én onrechtvaardigen;

PALM: Hebbende hoop op God, welke verwachting ook zijzelf koesteren, dat er een opstanding van de doden zijn zal, beide van de rechtvaardigen en de onrechtvaardigen.

TELOS: en hoop op God heb - welke hoop zij ook zelf verwachten - dat er een opstanding zal zijn zowel van rechtvaardigen als van onrechtvaardigen.

WILL: ik heb mijn hoop gevestigd op God en evenals deze mannen hier verwacht ik dat er een opstanding zal zijn van rechtvaardigen en onrechtvaardigen.

 

Hand. 28:16; (gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers;) is eruit in:

KJV: And when we came to Rome, the centurion delivered the prisoners to the captain of the guard: but Paul was suffered to dwell by himself with a soldier that kept him.

SV: En toen wij te Rome gekomen waren, gaf de hoofdman de gevangenen over aan den overste des legers; maar aan Paulus werd toegelaten op zichzelven te wonen met den krijgsknecht, die hem bewaarde.

HSV: En toen wij in Rome aangekomen waren, droeg de hoofdman de gevangenen over aan de overste van het leger, maar aan Paulus werd toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.

NBG 51: En toen wij te Rome aangekomen waren, kreeg Paulus verlof op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.

NBV: Daarom tracht ook ik steeds mijn geweten zuiver te houden tegenover God en de mensen.

NWV: Toen wij tenslotte in Rome aankwamen, werd het Paulus toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.

CANIS: Toen we te Rome waren gekomen, werd aan Paulus toegestaan, een eigen woning te betrekken, met den soldaat, die hem moest bewaken.

GRN: Na onze aankomst in Rome kreeg Paulus toestemming op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.

HB: Na onze aankomst in Rome werd Paulus gezegd dat hij mocht wonen waar hij wilde, al was het wel onder voortdurende bewaking van een soldaat.

LEI: Toen wij te Rome waren gekomen, werd aan Paulus toegestaan op zichzelf te wonen, met den soldaat die hem bewaakte.

LU: Toen wij nu te Rome kwamen, leverde de hoofdman de gevangenen aan den overste der lijfwacht over; maar aan Paulus werd verlof gegeven op zichzelven te blijven met den krijgsknecht, die hem bewaakte.

NAARD: Wanneer we Rome binnenkomen, wordt het Paulus toegestaan op zichzelf te blijven, samen met de soldaat die hem bewaakt.

PALM: En toen wij te Rome gekomen waren, leverde de Hoofdman de gevangenen over aan de Bevelhebber van de lijfwacht; doch aan Paulus werd toegelaten op zichzelf te wonen met de krijgsknecht, die hem bewaarde.

TELOS: Toen wij nu Rome waren binnengekomen, werd aan Paulus toegestaan op zichzelf te wonen met de soldaat die hem bewaakte.

WILL: In Rome kreeg Paulus toestemming zelfstandig te wonen onder bewaking van een soldaat.

 

Hand. 28:29; (En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbende onder elkander.) Hele vers is eruit in:

KJV: And when he had said these words, the Jews departed, and had great reasoning among themselves.

SV: En als hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbende onder elkander.

HSV: En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, heftig onder elkaar redetwistend.

NBG 51: En nadat hij dit gezegd had, gingen de Joden al redetwistende heen.

NBV: ontbreekt

(28:28) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [29] Toen hij dit gezegd had, vertrokken de Joden onder hevig geredetwist.

NWV: ontbreekt

CANIS: En terwijl hij dit zeide, gingen de Joden heen, en twistten heftig onder elkander.

GRN: 28 Weet dan dat God deze boodschap van redding tot hen heeft gezonden die niet-Jood zijn: zij zullen luisteren.

29 (29-30) Twee volle jaren woonde Paulus in de door hemzelf gehuurde woning. Iedereen die bij hem aankwam, ontving hij gastvrij.

HB: Nadat hij dit gezegd had, verlieten de Joden hem, terwijl zij het onderling niet eens waren.

LEI: ontbreekt

LU: En toen hij dit gezegd had, gingen de Joden weg, en waren zeer onenig onder elkander.

NAARD: Een hele twee jaar is hij gebleven in een eigen huurhuis, en hij heeft allen ontvangen die tot hem kwamen

PALM: En terwijl hij dit zeide, gingen de Joden heen, veel verschil hebbende onder elkander.

TELOS: ontbreekt

WILL: ontbreekt

 

Rom. 1:16; (van Christus) is eruit in:

KJV: For I am not ashamed of the gospel of Christ: for it is the power of God unto salvation to every one that believeth; to the Jew first, and also to the Greek.

SV: Want ik schaam mij des Evangelies van Christus niet; want het is een kracht Gods tot zaligheid een iegelijk, die gelooft, eerst den Jood, en ook den Griek.

HSV: Want ik schaam mij niet voor het Evangelie van Christus, want het is een kracht van God tot zaligheid voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.

NBG 51: Want ik schaam mij het evangelie niet; want het is een kracht Gods tot behoud voor een ieder die gelooft, eerst voor de Jood, maar ook voor de Griek.

NBV: Voor dit evangelie schaam ik mij niet, want het is Gods reddende kracht voor allen die geloven, voor Joden in de eerste plaats, maar ook voor andere volken.

NWV: Want ik schaam mij niet voor het goede nieuws: het is in feite Gods kracht tot redding voor ieder die geloof heeft, eerst voor de jood en ook voor de Griek.

CANIS: Voor het Evangelie toch schaam ik me niet. Immers het is een goddelijke kracht ter zaligheid voor iedereen, die gelooft; eerst voor den Jood en dan voor den Griek.

GRN: Ik schaam mij niet voor het evangelie. Het is een machtig middel waarmee God iedereen redt die gelooft, allereerst de Joden, maar ook de niet-Joden.

HB: Ik schaam mij niet voor dit goede nieuws. Het is immers door de kracht van God het middel waardoor mensen die het geloven, gered worden. In de eerste plaats is dit nieuws voor de Joden, maar ook voor alle andere volken.

LEI: Daarom voel ik mij gedrongen ook u die te Rome woont de Blijde boodschap te brengen.

16 Want ik schaam mij niet voor haar; zij toch is een kracht Gods tot redding voor ieder die gelooft, eerst den Jood, dan den heiden.

LU: Want ik schaam mij het evangelie van Christus niet; want het is ene kracht Gods, die zalig maakt allen die geloven, de Joden voornamelijk, en ook de Grieken.

NAARD: Want ik schaam mij voor het verkondigde evangelie niet, want het is een kracht van God tot redding voor al wie het gelooft, én Judeeër allereerst, én Helleen

PALM: Want ik schame mij het Evangelie van Christus niet,vermits het een kracht van God tot zaliging is, voor een ieder die gelooft, eerst wel de Jood, maar ook de Griek.

TELOS: Want ik schaam mij niet voor het evangelie; want het is Gods kracht tot behoudenis voor ieder die gelooft, eerst voor de Jood, en ook voor de Griek.

WILL: Voor dit evangelie schaam ik mij niet. Het is een goddelijke kracht tot redding van ieder die erin gelooft, allereerst de Joden, maar ook de Grieken.

 

Rom. 5:2; (Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods. ) door het geloof is eruit in:

KJV: By whom also we have access by faith into this grace wherein we stand, and rejoice in hope of the glory of God.

SV: Door Welken wij ook de toeleiding hebben door het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en roemen in de hoop der heerlijkheid Gods.

HSV: Door Hem hebben wij ook de toegang verkregen door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.

NBG 51: door wie wij ook de toegang hebben verkregen in het geloof tot deze genade, waarin wij staan, en roemen in de hoop op de heerlijkheid Gods.

NBV: Dankzij hem hebben we door het geloof toegang gekregen tot Gods genade, die ons fundament is, en in de hoop te mogen delen in zijn luister prijzen we ons gelukkig.

NWV: De Wet nu is erbij gekomen opdat het overtreden overvloedig zou zijn. Maar waar de zonde overvloedig was, was de onverdiende goedheid nog overvloediger.

CANIS: Door Hem hebben we door het geloof toegang verkregen tot deze genade, waarin we vast zijn komen staan; door Hem ook roemen we in de hoop op de heerlijkheid Gods.

GRN: Dankzij hem staat de deur naar Gods genade voor ons open. Door die genade staan wij sterk, en wij beroemen ons erop dat wij vast verwachten te delen in de glorie van God.

HB: Hij heeft ons dit bevoorrechte leven binnengeleid, waar wij vol verwachting uitkijken naar alle grootse dingen die Hij voor ons heeft klaarliggen.

LEI: door wiens bemiddeling wij toegelaten worden tot die genade waarin wij vaststaan, en roem dragen op de hoop in Gods heerlijkheid te zullen delen.

LU: door wien wij ook den toegang hebben in het geloof tot deze genade, in welke wij staan, en wij beroemen ons vanwege de hoop der heerlijkheid, die God geven zal.

NAARD: door wie wij ook de toegang hebben verkregen tot deze genade waarin wij staan,
en ook roemen in hoop op de glorie van God.

PALM: Door Wie wij ook, gelovende, de toegang hebben tot die genade, waaraan wij vasthouden, daar wij roemen op de hoop van de heerlijkheid van God.

TELOS: door Wie wij ook de toegang verkregen hebben door het geloof tot deze genade waarin wij staan, en wij roemen in de hoop op de heerlijkheid van God.

WILL: Hij is het die ons door het geloof de toegang heeft ontsloten tot die genade waarin wij staan; door Hem ook mogen wij ons beroemen op onze hoop op de heerlijkheid van God.

 

Rom. 9:28; (in rechtvaardigheid) is eruit in:

KJV: For he will finish the work, and cut it short in righteousness: because a short work will the Lord make upon the earth.

SV: Want Hij voleindigt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.

HSV: Want Hij voltooit een zaak en handelt die af in gerechtigheid. De Heere immers zal metterdaad Zijn zaak snel afhandelen op de aarde.

NBG 51: Want Hij voleindt een zaak en snijdt ze af in rechtvaardigheid; want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde.

NBV: Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, onvoorwaardelijk en onverkort.’

NWV: Want Jehovah zal op aarde een afrekening houden, welke hij tot een einde zal brengen en zal verkorten.

CANIS: Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, Volkomen en snel."

GRN: Want de Heer doet op aarde wat hij zegt, snel en vastberaden.

HB: Want de Here rekent grondig met het volk af. Hij maakt korte metten.

LEI: want de Heer zal het op de aarde uitvoeren, zijn woord volbrengend en verhaastend.

LU: Want Hij voleindt en besluit ene zaak in gerechtigheid; en de besloten zaak zal de Heer uitvoeren op de aarde".

NAARD: want volbrengend en verhaastend zal de Heer op de aarde een woord dóen!' (Jes. 10,22-23; Hos. 2,1).

PALM: Want Hij voleindt de zaak en beslist ze in rechtvaardigheid; ja beslist is het, wat de Heer doen zal op aarde.

TELOS: Want de Heer zal ten einde toe en met haast een zaak doen op de aarde’.

WILL: Want de Heer zal zijn woord op aarde gestand doen, volledig en snel.

 

Rom. 11:6; (En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.) is eruit in:

KJV: And if by grace, then is it no more of works: otherwise grace is no more grace. But if it be of works, then is it no more grace: otherwise work is no more work.

SV: En indien het door genade is, zo is het niet meer uit de werken; anderszins is de genade geen genade meer; en indien het is uit de werken, zo is het geen genade meer; anderszins is het werk geen werk meer.

HSV: Maar als het door genade is, is het niet meer uit de werken, anders is genade geen genade meer, En als het uit de werken is, is het geen genade meer, anders is het werk geen werk meer.

LEI: en indien naar genade, dan niet naar verdienste; want anders zou de genade geen genade meer zijn.

LU: Is het dan uit genade, zo is het niet uit de werken; anders zou de genade geen genade meer zijn. En is het uit de werken, zo is de genade niets.

NBG 51: Indien het nu door genade is, dan is het niet meer uit werken; anders is de genade geen genade meer.

NBV: Maar wanneer ze uit genade zijn uitgekozen, dan is dat niet omdat ze de wet naleven, want in dat geval zou de genade geen genade meer zijn.

NWV: Indien het nu door onverdiende goedheid is, is het niet langer tengevolge van werken; anders blijkt de onverdiende goedheid geen onverdiende goedheid meer te zijn.

CANIS: Maar is het door de genade, dan is het niet om de werken; anders zou de genade geen genade meer zijn.

GRN: Zijn keus is gebaseerd op zijn goedheid, niet op de prestaties van de mensen. Was dat wel het geval, dan was de goedheid van God geen goedheid meer.

HB: Het was de genade van God. Ze konden er zelf niets aan toedoen, anders zou het geen genade zijn.

LEI: en indien naar genade, dan niet naar verdienste; want anders zou de genade geen genade meer zijn.

LU: Is het dan uit genade, zo is het niet uit de werken; anders zou de genade geen genade meer zijn. En is het uit de werken, zo is de genade niets.

NAARD: Maar als het door genade is, dan niet meer uit werken, daar de genade dan geen genade meer zou zijn.

PALM: Maar zo het naar genade is, dan is het niet meer uit de werken, anders zou de genade geen genade meer zijn: want indien het uit de werken, was, dan kwam geen genade in aanmerking, of het werk zou geen werk meer zijn.

TELOS: Maar is het door genade, dan is het niet meer op grond van werken, anders is de genade geen genade meer.

WILL: Is het echter uit genade, dan is het niet vanwege verdienstelijke daden; anders zou de genade geen genade meer zijn.

 

Rom. 13:9; (gij zult geen vals getuigenis geven) is eruit in:

KJV: For this, Thou shalt not commit adultery, Thou shalt not kill, Thou shalt not steal, Thou shalt not bear false witness, Thou shalt not covet; and if there be any other commandment, it is briefly comprehended in this saying, namely, Thou shalt love thy neighbour as thyself.

SV: Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren; en zo er enig ander gebod is, wordt in dit woord als in een hoofdsom begrepen, namelijk in dit: Gij zult uw naaste liefhebben gelijk uzelven.

HSV: Want dit: U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult geen vals getuigenis geven, u zult niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt in dit woord samengevat, namelijk hierin: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.

NBG 51: Want de geboden: gij zult niet echtbreken, gij zult niet doodslaan, gij zult niet stelen, gij zult niet begeren en welk ander gebod er ook zij, worden samengevat in dit woord: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

NBV: Want: ‘Pleeg geen overspel, pleeg geen moord, steel niet, zet uw zinnen niet op wat van een ander is’ – deze en alle andere geboden worden samengevat in deze ene uitspraak: ‘Heb uw naaste lief als uzelf.’

NWV: Want het [wetsreglement]: “Gij moogt geen overspel plegen, Gij moogt niet moorden, Gij moogt niet stelen, Gij moogt niet begeren, en welk ander gebod er ook is, wordt samengevat in dit woord, namelijk: Gij moet uw naaste liefhebben als uzelf.

CANIS: Immers het gebod: "Ge zult geen overspel bedrijven, ge zult niet doodslaan, ge zult niet stelen, ge zult niet begeren," en alle andere geboden zijn samengevat in dit éne: "Ge zult den naaste liefhebben als uzelf."

GRN: Want de verboden: Pleeg geen echtbreuk, bega geen moord, steel niet, begeer niet wat van een ander is, deze en alle andere worden samengevat in dit ene gebod: Heb uw naaste lief als uzelf.

HB: Alle voorschriften die God aan Mozes heeft gegeven, zoals: "U zult trouw zijn in het huwelijk, niet moorden, stelen of verlangen naar iets dat van een ander is", worden in dit ene gebod vervuld: "U moet de ander liefhebben als uzelf."

LEI: Immers, de geboden: Gij zult niet echtbreken, doden, stelen, begeren, en welke andere ook, worden samengevat in dit ene: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.

LU: Want hetgeen gezegd is: "Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis geven, gij zult niet begeren", en zo er enig ander gebod meer is, dat wordt in dit woord begrepen: "Gij zult uwen naaste liefhebben als uzelven".

NAARD: Want het 'niet echtbreken zul je, niet moorden, niet stelen, niet begeren'

(Deut. 5,17-21) en welk ander gebod ook, wordt in dit woord onder één hoofd gebracht:
'liefhebben zul je je naaste zoals jezelf' (Lev. 19,18).

PALM: Want dit: Gij zult geen overspel doen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult niet doden, gij zult niet stelen, gij zult geen valse getuigenis afleggen, gij zult niet begeren; en welke ander gebod er zijn moge, het is in dit hoofdgebod begrepen: gij zult uw naasten liefhebben als uzelf.

TELOS: Want dit: ’U zult geen overspel plegen, u zult niet doden, u zult niet stelen, u zult niet begeren’, en welk ander gebod er ook is, het wordt in dit woord samengevat: ’U zult uw naaste liefhebben als uzelf’.

WILL: Want de geboden: Geen echtbreuk plegen, niet doden, niet stelen, niet begeren, en alle andere kan men samenvatten in dit ene woord: U zult uw naaste liefhebben als uzelf.

 

Rom. 14:6; (en dien dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar de Heere.) is eruit in:

KJV: He that regardeth the day, regardeth it unto the Lord; and he that regardeth not the day, to the Lord he doth not regard it. He that eateth, eateth to the Lord, for he giveth God thanks; and he that eateth not, to the Lord he eateth not, and giveth God thanks.

SV: Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks den Heere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.

HSV: Wie de dag in ere houdt, houdt hem in ere voor de Heere en wie de dag niet in ere houdt, houdt hem niet in ere voor de Heere, Wie eet, eet voor de Heere, want hij dankt God. En wie niet eet, eet niet voor de Heere, en ook hij dankt God.

NBG 51: Wie aan een bepaalde dag hecht, doet het om de Here, en wie eet, doet het om de Here, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na om de Here en ook hij dankt God.

NBV: Wie een feestdag viert, doet dat om de Heer te eren; wie alles eet, doet dat om de Heer te eren, en hij dankt God voor zijn voedsel. Wie iets niet wil eten, laat het staan om de Heer te eren, en ook hij dankt God.

NWV: Wie de dag onderhoudt, onderhoudt die voor Jehovah. En wie eet, eet voor Jehovah, want hij brengt dank aan God; en wie niet eet, eet niet voor Jehovah, en toch brengt hij dank aan God.

CANIS: Wie aan een bepaalde dag is gehecht, doet het ter ere van den Heer; en wie eet, eet ter ere van den Heer, daar hij dank brengt aan God; en wie niet eet, laat het ter ere van den Heer, en dankt daarbij God.

GRN: Wie een bepaalde dag in ere houdt, doet het ter ere van de Heer. Wie alles eet, doet dat ter ere van de Heer, want hij dankt God ervoor. Wie alleen plantaardig voedsel eet, doet dat ook ter ere van de Heer, want hij dankt God ook.

HB: Wie aan bepaalde dagen waarde hecht, doet het om de Here. Wie alles eet, doet het ook om de Here, want hij dankt Hem ervoor. En wie niet alles eet, doet het net zo goed om de Here en dankt Hem ook.

LEI: Hij die aan een dag bijzondere waarde hecht doet het tot eer van den Heer, en wie van alles eet doet het tot eer van den Heer, want hij dankt God, en wie zich van sommige spijzen onthoudt doet dit tot eer van den Heer en dankt God ook.

LU: Wie op de dagen achtgeeft, die doet het den Heer; en wie er niet op let, die doet het ook den Heer. Wie eet, die eet den Heer, want hij dankt God; wie niet eet, die eet niet den Heer en dankt God.

NAARD: Wie ernstig bezig is met die ene dag is ernstig bezig voor een Heer; ook wie alles eet, eet het voor een Heer; want dank brengt hij aan God; en wie niet alles eet, eet niet voor een Heer; ook hij brengt dank aan God.

PALM: Die de dag waarneemt, neemt hem waar van de Heere; en die hem niet waarneemt, neemt hem niet waar van de Heere; Die eet, eet van de Heere, want hij dankt God daarbij; en die niet eet, die eet niet van de Heere, en (ook) hij dankt God.

TELOS: Wie de dag in acht neemt, neemt hem in acht voor de Heer. En wie eet, eet voor de Heer, want hij dankt God; en wie niet eet, laat het na voor de Heer, en hij dankt God.

WILL: Wie aan een bepaalde dag waarde hecht, doet het om de Heer, en wie eet, eet ter ere van de Heer, want hij dankt God. Wie iets niet eet, laat het ter ere van de Heer, en ook hij dankt God.

 

Rom. 14:9; Christus is ook gestorven en opgestaan (ook en opgestaan) zijn eruit in:

KJV: For to this end Christ both died, and rose, and revived, that he might be Lord both of the dead and living.

SV: Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.

HSV: Want met dit doel is Christus ook gestorven en opgestaan en weer levend geworden, dat Hij zowel over doden als levenden zou heersen.

NBG 51: Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.

NBV: Want Christus is gestorven en weer tot leven gekomen om te heersen over de doden en de levenden.

NWV: Want hiertoe is christus gestorven en weer tot leven gekomen, opdat hij Heer over zowel de doden als de levenden zou zijn

CANIS: Want juist daarom is Christus gestorven en ten leven opgestaan, om de Heer te zijn van doden en levenden.

GRN: Want Christus is gestorven en weer levend geworden om te heersen over doden en levenden.

HB: Daarom is Christus gestorven en weer levend geworden. Hij moest immers de Heer van de doden en de levenden zijn?

LEI: Want hiertoe is Christus gestorven en herleefd om over doden en levenden te heersen.

LU: Want Christus is ook daarom gestorven en weder levend geworden, opdat hij over doden en levenden Heer zij.

NAARD: Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden: dat hij én over doden én over levenden Heer zal zijn

PALM: Want daartoe is ook Christus gestorven, en opgestaan, en levend geworden, opdat Hij een Heer van de doden en levenden zijn zou.

TELOS: Want daartoe is Christus gestorven en levend geworden, opdat Hij zou heersen zowel over doden als over levenden.

WILL: Daarvoor is Christus gestorven en weer levend geworden: om Heer te zijn over doden en levenden.

 

Rom. 14:21; (of geërgerd wordt, of waarin hij zwak is) is eruit in:

KJV: It is good neither to eat flesh, nor to drink wine, nor any thing whereby thy brother stumbleth, or is offended, or is made weak.

SV: Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geergerd wordt, of waarin hij zwak is.

HSV: Het is goed geen vlees te eten, geen wijn te drinken en niets te doen waaraan uw broeder aanstoot neemt, waarover hij struikelt of waarin hij zwak is.

NBG 51: Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot.

NBV: Vlees, wijn of iets anders waaraan uw broeder of zuster aanstoot neemt, kunt u beter laten staan.

NWV: Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken noch iets te doen waarover uw broeder struikelt

CANIS: Het is lofwaardig, geen vlees te eten en geen wijn of iets anders te drinken, wanneer uw broeder zich daaraan ergert.

GRN: Het is niet goed vlees te eten, wijn te drinken of iets anders te doen waaraan uw medegelovige aanstoot neemt.

HB: Wie vlees eet en het daardoor een andere gelovige moeilijk maakt, moet het laten. Met wijn drinken of iets anders is het net zo.

LEI: Het is te prijzen geen vlees te eten en geen wijn te drinken, noch te dezen iets te doen waaraan uw broeder aanstoot neemt.

LU: Het is goed, dat gij geen vlees eet en geen wijn drinkt, noch iets doet, waaraan uw broeder zich stoot of ergert of waarin hij zwak is.

NAARD: Het is goed geen vlees te eten en geen wijn te drinken, en niets te doen waaraan je broeder-of-zuster aanstoot neemt.

PALM: Goed is het, noch vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, wat uw broeder aanstoot, of ergert, of waaromtrent hij zwak is.

TELOS: Het is goed geen vlees te eten of wijn te drinken, of iets te doen waardoor uw broeder struikelt of ten val gebracht wordt of waarin hij zwak is.

WILL: Het is goed geen vlees te gebruiken, geen wijn of wat ook, wanneer je broeder daardoor geërgerd wordt.

 

Rom. 15:29; (des Evangelies) is eruit in:

KJV: And I am sure that, when I come unto you, I shall come in the fulness of the blessing of the gospel of Christ.

SV: En ik weet, dat ik, tot u komende, met vollen zegen des Evangelies van Christus komen zal.

HSV: En ik weet dat ik, als ik naar u toe kom, met de volle zegen van het Evangelie van Christus zal komen.

NBG 51: En ik weet, dat ik bij mijn komst te uwent met een volle zegen van Christus zal komen.

NBV: En ik weet dat wanneer ik kom, ik met de volle zegen van Christus kom.

NWV: Bovendien weet ik dat wanneer ik bij U kom, ik met een volle mate van zegen van Christus zal komen.

CANIS: En ik weet, dat ik met de volheid van Christus zegen zal komen, wanneer ik u kom bezoeken.

GRN: En als ik kom, kom ik met een overvloed aan zegeningen, afkomstig van Christus. Daar ben ik van overtuigd.

HB: Ik weet dat ik bij u zal komen, met de overvloed van al het goede dat Christus heeft gedaan.

LEI: en ik weet, dat, wanneer ik tot u kom, ik met een rijken zegen van Christus komen zal.

LU: En ik weet, dat, als ik tot u kom, ik met vollen zegen van Christus’ evangelie zal komen.

NAARD: Maar ik weet: als ik tot u kom, zal ik komen in een volheid van zegen van Christus!

PALM: En ik weet, dat ik tot u komende, met de volheid van de zegen van het Evangelie van Christus komen zal.

TELOS: En ik weet, dat als ik tot u kom, ik in een volheid van zegen van Christus zal komen.

WILL: Ik weet zeker dat ik, als ik u bezoek, zal komen met de volle zegen van Christus.

 

Rom. 16:24; (De Amen,) is eruit in:

KJV: The grace of our Lord Jesus Christ be with you all. Amen.

SV: De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

HSV: De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen. Amen.

NBG 51: De genade van onze Here Jezus Christus zij met u allen. Amen.

NBV: ontbreekt: (16:23) Andere handschriften hebben een extra vers: ‘ [24] De

genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen. Amen.’

NWV: ontbreekt

CANIS: De genade van onzen Heer Jesus Christus zij met u allen. Amen!

GRN: ontbreekt

HB: Ik bid dat u allen de genade van de Here Jezus zult ervaren.

LEI: ontbreekt

LU: De genade van onzen Heere Jezus Christus zij met u allen! Amen.

NAARD: De genade van onze Heer, Jezus Christus, zij met u allen! Amen

PALM: De genade van onze Heere Jezus Christus zij met u allen! Amen.

TELOS: De genade van onze Heer Jezus Christus zij met u allen. Amen.

WILL: ontbreekt

 

1 Cor. 1:14; (Ik dank God of Ik dank) is eruit in:

KJV: I thank God that I baptized none of you, but Crispus and Gaius;

SV: Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb, dan Krispus en Gajus;

HSV: Ik dank God dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus,

NBG 51: Ik ben dankbaar, dat ik niemand uwer gedoopt heb dan Crispus en Gajus;

NBV: Ik dank God dat ik niemand van u – behalve dan Crispus en Gajus – heb gedoopt;

NWV: Ik ben dankbaar dat ik niemand van U heb gedoopt behalve Crispus en Gajus.

CANIS: Ik ben er dankbaar om, dat ik niemand van u gedoopt hebt behalve Krispus en Gajus,

GRN: Ik ben blij dat ik niemand anders van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus.

HB: Ik ben dankbaar dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve Crispus en Gajus.

LEI: Ik ben dankbaar dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Cajus.

LU: Ik dank God, dat ik niemand van ulieden gedoopt heb dan Krispus en Gajus;

NAARD: Ik ben dankbaar dat ik niemand van u heb gedoopt behalve Crispus en Gajus

PALM: Ik danke God, dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve Krispus en Gajus;

TELOS: Ik dank God, dat ik niemand van u gedoopt heb dan Crispus en Gajus,

Will: God zij dank dat ik niemand van u gedoopt heb, behalve dan Crispus en Gajus.

 

1 Cor. 5:7; (Christus ons Pascha is voor ons geslacht.) (voor ons) is eruit in:

KJV: Purge out therefore the old leaven, that ye may be a new lump, as ye are unleavened. For even Christ our passover is sacrificed for us

SV: Zuivert dan den ouden zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg zijn moogt, gelijk gij ongezuurd zijt. Want ook ons Pascha is voor ons geslacht, namelijk Christus.

HSV: Verwijder dan het oude zuurdeeg opdat u een nieuw deeg zult zijn,U bent immers ongezuurd, want ook ons Paaslam is voor ons geslacht, Christus.

NBG 51: Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij een vers deeg moogt zijn; gij zijt immers ongezuurd. Want ook ons paaslam is geslacht: Christus.

NBV: Doe de oude desem weg en wees als nieuw deeg. U bent immers als ongedesemd brood omdat ons pesachlam, Christus, is geslacht.

NWV: Doet het oude zuurdeeg weg opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, zoals Gij immers ongezuurd zijt. Want Christus, ons Pascha, is werkelijk geslacht.

CANIS: Doet het oude zuurdeeg weg, opdat gij vers deeg worden moogt; gij zijt toch ongedesemd brood! Want ook ons Pascha is geslacht: en dat is Christus.

GRN: Doe de oude gist weg en wees als nieuw deeg. U bent immers brood zonder gist, omdat ons paaslam is geslacht: Christus zelf.

HB: Gooi de oude gist weg, anders bent u geen vers deeg. Er hoort bij u geen gist te zijn omdat Christus, ons Paaslam, geofferd is.

LEI: Ruimt op dan den ouden zuurdeesem; opdat gij nieuw meel moogt zijn, zoals gij inderdaad ongezuurd brood zijt. Want ook ons pascha is geslacht, Christus.

LU: Daarom veegt het oude zuurdeeg weg, opdat gij een nieuw deeg moogt zijn, gelijk gij ongezuurd zijt. Want wij hebben ook een Paaschlam voor ons geslacht, namelijk Christus.

NAARD: Reinigt u, doet weg het oude zuurdeeg!, opdat ge een nieuw deeg zult zijn, zoals ge ook ongezuurde broden zijt. Want ook ons paaslam is geofferd: Christus

PALM: Zuivert dan de oude zuurdesem uit, opdat gij een nieuw deeg wordt, gelijk gij (thans) zonder zuurdesem zijt. Want ook ons Pascha, Christus, is voor ons geslacht.

TELOS: Zuivert het oude zuurdeeg uit, opdat u een nieuw deeg bent; u bent immers ongezuurd. Want ook ons pascha, Christus, is geslacht.

WILL: Doe de oude zuurdesemweg, om vers deeg te worden. U moet zijn als ongezuurde broden, want ook ons paaslam is geslacht: Christus.

 

1 Cor. 6:20:(en in uw geest, welke Godes zijn.) is eruit in:

KJV: For ye are bought with a price: therefore glorify God in your body, and in your spirit, which are God’s.

SV: Want gij zijt duur gekocht: zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uw geest, welke Godes zijn.

HSV: U bent immers duur gekocht. Verheerlijk daarom God in uw lichaam en in uw geest, die van God zijn.

NBG 51: Want gij zijt gekocht en betaald. Verheerlijkt dan God met uw lichaam.

NBV: U bent gekocht en betaald, dus bewijs God eer met uw lichaam.

NWV: want Gij werdt met een prijs gekocht. Verheerlijkt dan toch vooral God in ulieder lichaam.

CANIS: daar gij duur zijt gekocht? Verheerlijkt dus God in uw lichaam!

GRN: Want u bent gekocht en de prijs is betaald. Gebruik dus uw lichaam om God te verheerlijken.

HB: God heeft u tegen de allerhoogste prijs gekocht! Gebruik daarom ieder deel van uw lichaam om God eer te geven.

LEI: Want gij zijt duur gekocht; verheerlijkt dan God met uw lichaam.

LU: Want gij zijt duur gekocht. Verheerlijkt dan God in uw lichaam en in uwen geest, die Godes zijn.

NAARD: Want ge zijt duur gekocht; verheerlijkt dan God met uw lichaam!- en met uw geest, allebei zijn ze van God

PALM: Want gij zijt duur gekocht! zo verheerlijkt dan God in uw lichaam en uw geest, welke van God zijn.

TELOS: Want u bent voor een prijs gekocht; verheerlijkt dan God in uw lichaam!

WILL: U bent gekocht en de prijs is betaald. Eer God dus met uw lichaam.

 

1 Cor. 7:39, Een vrouw is door de wet verbonden zo langen tijd haar man leeft; (door de wet) Is eruit in:

KJV: The wife is bound by the law as long as her husband liveth; but if her husband be dead, she is at liberty to be married to whom she will; only in the Lord.

SV: Een vrouw is door de wet verbonden, zo langen tijd haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij, om te trouwen, dien zij wil, alleenlijk in den Heere.

HSV: Een vrouw is door de wet gebonden, zolang haar man leeft. Als haar man echter ontslapen is, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, maar alleen in de Heere.

NBG 51: Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft; maar indien haar man is ontslapen, is zij vrij om te trouwen, met wie zij wil, mits in de Here.

NBV: Een vrouw is gebonden aan haar man zolang hij leeft, maar wanneer hij is gestorven, is ze vrij om te trouwen met wie ze wil, mits het een huwelijk is in verbondenheid met de Heer.

NWV: Een vrouw is gebonden gedurende al de tijd dat haar man leeft. Zou haar man echter ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wie zij wil, alleen in [de] Heer.

CANIS: Een vrouw is gebonden, zolang haar man leeft. Maar wanneer de man is ontslapen, dan is ze vrij te trouwen met wien ze wil, mits in den Heer.

GRN: Een vrouw is aan haar man gebonden zolang hij leeft. Maar als haar man is gestorven, is zij vrij te trouwen met wie ze wil, maar het moet wel een christen zijn.

HB: Een getrouwde vrouw mag zolang haar man leeft niet bij hem weggaan. Maar als haar man sterft, is zij vrij. Dan mag zij trouwen met wie zij wil, maar dat moet dan wel een gelovige zijn.

LEI: De vrouw is gebonden zolang haar man leeft; is haar man ontslapen, dan is zij vrij te trouwen met wien zij wil, maar niet dan in den Heer.

LU: Ene vrouw is verbonden door de wet, zolang haar man leeft; maar indien haar man ontslapen is, zo is zij vrij om te trouwen wien zij wil; alleenlijk dat het in den Heer geschiede.

NAARD: Een vrouw is gebonden al de tijd dat haar man leeft; als de man is ontslapen
is zij vrij om te trouwen met wie ze wil, mits in de Heer.

PALM: Een vrouw is door de wet verbonden, zo lange tijd haar man leeft; maar wanneer haar man gestorven is, is zij vrij om te huwen die zij wil, nochtans in de Heer.

TELOS: Een vrouw is verbonden zolang haar man leeft; maar als haar man ontslapen is, is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, mits in de Heer.

WILL: Een vrouw is aan haar man gebonden zolang hij leeft. Is haar man ontslapen, dan is zij vrij om te trouwen met wie zij wil, maar alleen met een christen.

 

1 Cor. 10:28; (want de aarde is des Heeren en de volheid derzelve.) is eruit in:

KJV: But if any man say unto you, This is offered in sacrifice unto idols, eat not for his sake that shewed it, and for conscience sake: for the earth is the Lord’s, and the fulness thereof:

SV: Maar zo iemand tot ulieden zegt: Dat is afgodenoffer; eet het niet, om desgenen wil, die u dat te kennen gegeven heeft, en om des gewetens wil. Want de aarde is des Heeren, en de volheid derzelve.

HSV: Indien echter iemand tegen u zegt: Dat is een afgodenoffer, eet het dan niet, omwille van hem die u dat te kennen gaf en omwille van het geweten. Van de Heere immers is de aarde en haar volheid.

NBG 51: Doch indien iemand tot u zegt: Dat is gewijd vlees, eet het dan niet, om hem, die u dat te kennen gaf, en om het geweten.

NBV: Maar wanneer iemand u erop wijst dat u vlees van offerdieren eet, laat het dan omwille van hem staan. Houd rekening met het geweten.

NWV: Maar zou iemand tot U zeggen; “Dit is iets wat ten offer is gebracht”, eet dan niet ter wille van degene die het heeft onthuld en vanwege het geweten.

CANIS: Maar zo iemand u zegt: "dit is offervlees," eet er dan niet van, zowel om hem, die er u opmerkzaam op maakte, als om gewetenswil.

GRN: Maar zegt er nu iemand tegen u: Dat is vlees, afkomstig van onze offerdienst, laat het dan staan. Ter wille van de man die u dat zei, ter wille van het geweten

HB: Als echter een andere gelovige zegt: "Dat vlees is aan een afgod gewijd", moet u het laten staan terwille van hem die u erop wijst. Anders zou hij last van zijn geweten kunnen krijgen.

LEI: Maar indien iemand tot u zegt: Dit is offervleesch eet er dan niet van ter wille van hem die er u opmerkzaam op gemaakt heeft, en om het geweten.

LU: Maar zo iemand tot u mocht zeggen: Dat is afgodenoffer, eet dan niet, om diens wil, die het u te kennen geeft, en om des gewetens wil.

NAARD: Maar als iemand zegt: dat is een heiligdomsoffer; eet er dan niet van omwille van hem die u opmerkzaam maakte en het geweten;

PALM: Maar wanneer iemand tot u zegt: Dit is aan de Afgoden geofferd; eet het niet, om zijn wil, die het u te kennen heeft gegeven, en om het geweten wil. (Want de aarde is van de Heeren, en haar volheid).

TELOS: Maar als iemand tot u zegt: Dit is godenoffer, eet het dan niet ter wille van hem die u dat te kennen geeft en van het geweten.

WILL: Maar als iemandu zegt: ‘Dit is aan de goden gewijd vlees’ eet er dan niet van, ter wille van degene die u er opmerkzaam op maakte, en omwille van het geweten.

 

1 Cor. 11:24; Neemt, eet, dat is Mijn lichaam. (Neemt, eet) is eruit in:

KJV: And when he had given thanks, he brake it, and said, Take, eat: this is my body, which is broken for you: this do in remembrance of me.

SV: En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis.

HSV: en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: Neem, eet, dit is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt. Doe dat tot Mijn gedachtenis.

NBG 51: de dankzegging uitsprak, het brak en zeide: Dit is mijn lichaam voor u, doet dit tot mijn gedachtenis.

NBV: sprak het dankgebed uit, brak het brood en zei: ‘Dit is mijn lichaam voor jullie. Doe dit, telkens opnieuw, om mij te gedenken.’

(11:24) Dit is mijn lichaam voor jullie – Andere handschriften lezen: ‘Neem, eet, dit is mijn lichaam dat voor jullie gebroken wordt’.

NWV: en, na gedankt te hebben, het brak en zei: “Dit betekent mijn lichaam, dat ten behoeve van U is. Blijft dit tot mijn gedachtenis doen.

CANIS : een dankzegging sprak, het brak en zeide: "Dit is mijn Lichaam, dat voor u wordt overgeleverd. Doet dit tot mijn gedachtenis."

GRN: en na God gedankt te hebben, brak hij het in stukken en zei: Dit is mijn lichaam voor u. Doe dat om mij te gedenken.

HB: dankte God ervoor en zei: "Dit is mijn lichaam, dat Ik voor u geef. Eet het geregeld als een herinnering aan Mij."

LEI: en na gedankt te hebben het brak, met de woorden: Dit is mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot mijn gedachtenis.

LU: en dankte en het brak, en zeide: Neemt, eet, dit is mijn lichaam, voor u, doet dit tot mijne gedachtenis.

NAARD: en na een dankzegging brak, en zei: dit is mijn lichaam, het is voor u; blijft dit doen, om mij te gedenken!

PALM: En als Hij gedankt had, brak Hij het, en zeide: Neemt, eet, dat is Mijn lichaam, dat voor u gebroken wordt; doet dat tot Mijn gedachtenis!

TELOS: en nadat Hij gedankt had, brak Hij het en zei: ’Dit is mijn lichaam, dat voor u is; doet dit tot mijn gedachtenis’.

WILL: het dankgebed sprak, het brood in stukken brak en zei: ‘Dit is mijn lichaam; het is voor jullie. Blijf dit doen om Mij te gedenken.

 

1 Cor. 11:29; niet onderscheidende het lichaam des Heeren. (des Heeren) is eruit in:

KJV: For he that eateth and drinketh unworthily, eateth and drinketh damnation to himself, not discerning the Lord’s body.

SV: Want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, niet onderscheidende het lichaam des Heeren.

HSV: Want wie op onwaardige wijze eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, omdat hij het lichaan van de Heere niet onderscheidt.

NBG 51: Want wie eet en drinkt, eet en drinkt tot zijn eigen oordeel, als hij het lichaam niet onderscheidt.

NBV: want wie eet en drinkt maar niet beseft dat het om het lichaam van de Heer gaat, roept zijn veroordeling af over zichzelf.

NWV: Want wie eet en drinkt, eet en drinkt zichzelf een oordeel indien hij het lichaam niet onderscheidt.

CANIS: Want wie eet en drinkt, eet en drinkt zich een oordeel, zo hij het Lichaam niet naar waarde beoordeelt.

GRN: Want wie eet en drinkt zonder te beseffen dat het gaat om het lichaam van de Heer, veroordeelt al etend en drinkend zichzelf.

HB: Want wie eet en drinkt zonder rekening te houden met de diepe betekenis van deze maaltijd, haalt Gods oordeel over zich.

LEI: want wie eet en drinkt, die haalt zichzelf een oordeel op den hals wanneer hij het lichaam des Heeren niet met onderscheiding behandelt.

LU: want wie onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelven een oordeel, omdat hij niet onderscheidt het lichaam des Heren.

NAARD: want wie eet en drinkt eet en drinkt zich een oordeel als hij het lichaam niet naar waarde beoordeelt.

PALM: want die onwaardiglijk eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, niet onderscheidende het lichaam van de Heeren.

TELOS: Want wie eet en drinkt, die eet en drinkt zichzelf een oordeel, als hij niet het lichaam van de Heer onderscheidt.

WILL: Wie eet en drinkt zonder het lichaam te onderkennen, eet en drinkt zijn eigen vonnis.

 

1 Cor. 15:47; de tweede Mens is de Heere uit den hemel (de Heere) is eruit in:

KV: The first man is of the earth, earthy: the second man is the Lord from heaven.

SV: De eerste mens is uit de aarde, aards; de tweede Mens is de Heere uit den Hemel.

HSV: De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk en de tweede mens is de Heere uit de hemel.

NBG 51: De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel.

NBV: De eerste mens kwam uit de aarde voort en was stoffelijk, de tweede mens is hemels.

NWV: De eerste mens is uit de aarde en van stof gemaakt; de tweede mens is uit de hemel

CANIS: De eerste mens was uit de aarde, aards; de tweede Mens is uit de hemel.

GRN: De eerste mens heeft een aardse oorsprong en is van stof; de tweede mens is van hemelse oorsprong.

HB: Adam, de eerste mens, werd uit stof van de aarde gemaakt. Christus, de tweede mens, kwam uit de hemel.

LEI: De eerste mens is uit de aarde aards, de tweede mens is uit den hemel.

LU: De eerste mens is van de aarde en aards, de andere mens is van den hemel.

NAARD: De eerste mens is uit aarde aards, de tweede mens is uit de hemel

PALM: De eerste mens was uit de aarde aards; de tweede Mens, de Heere uit de Hemel.

TELOS: De eerste mens is uit de aarde, stoffelijk, de tweede mens is uit de hemel.

WILL: De eerste mens, uit de aarde genomen, is aards; de tweede is uit de hemel.

 

1 Cor. 16:22. (Jezus Christus) is eruit in:

KJV: O foolish Galatians, who hath bewitched you, that ye should not obey the truth, before whose eyes Jesus Christ hath been evidently set forth, crucified among you?

SV: O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?

HSV: Als iemand de Heere Jezus Christus niet liefheeft, laat die vervloekt zijn. Maranatha!

NBG 51: O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is?

NBV: Als iemand de Heer niet liefheeft – hij zij vervloekt! Maranata!

NWV: Als iemand geen genegenheid voor de Heer heeft, hij zij vervloekt, O onze Heer kom!

CANIS: O dwaze Galaten! Wie heeft u toch door toverij verblind: u, voor wier ogen Jesus

Christus afgeschilderd is als gekruisigd?

GRN: Wie de Heer niet liefheeft, hij zij vervloekt! Maranata Kom, o Heer!

HB: Als iemand de Here niet liefheeft, is hij vervloekt. De Here Jezus komt terug!

LEI: Indien iemand den Heer niet liefheeft, hij zij vervloekt. Marana -tha.

LU: Indien iemand den Heere Jezus Christus niet liefheeft, die zij Anathema; Maranatha! dat is: die zij vervloekt, de Heer komt.

NAARD: Als iemand de Heer niet liefheeft: die is afgeschreven! Maranatha!

PALM: ô Uitzinnige Galaten! wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet gehoorzaam zoudt zijn? gij,voor wier ogen Jezus Christus is afgebeeld, als ware hij onder u gekruist?

TELOS: Als iemand de Heer niet liefheeft, die zij vervloekt; Maranatha!

WILL: Wie de Heer niet liefheeft, hij zij vervloekt. Maranatha!

 

1 Cor. 16:23 (Christus) is eruit in:

KJV: The grace of our Lord Jesus Christ be with you.

SV: De genade van den Heere Jezus Christus zij met u.

HSV: De genade van de Heere Jezus Christus zij met u.

NBG 51: De genade van den Heere Jezus Christus zij met u.

NBV: De genade van de Heer Jezus zij met u.

NWV: Moge de onverdiende goedheid van de Heer Jezus met u zijn.

CANIS: De genade van onzen Heer Jesus zij met u!

LEI: De genade des Heeren Jezus zij met u.

LU: De genade van den Heere Jezus Christus zij met u!

NAARD: De genade van de Heer Jezus zij met u.

PALM: De genade van de Heere Jezus Christus zij met ulieden!

TELOS: De genade van de Heer Jezus zij met u.

WILL: De genade van de Heer Jezus is met u,

 

2 Cor. 4:6, (Jezus) is eruit in:

KJV: For God, who commanded the light to shine out of darkness, hath shined in our hearts, to give the light of the knowledge of the glory of God in the face of Jesus Christ.

SV: Want God, Die gezegd heeft, dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is Degene, Die in onze harten geschenen heeft, om te geven verlichting der kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Jezus Christus.

HSV: Want God, Die gezegd heeft dat het licht uit de duisternis zou schijnen, is ook Degene Die in onze harten geschenen heeft tot verlichting met de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.

NBG 51: Want de God, die gesproken heeft: Licht schijne uit het duister, heeft het doen schijnen in onze harten, om ons te verlichten met de kennis der heerlijkheid Gods in het aangezicht van Christus.

NBV: De God die heeft gezegd: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen,’ heeft in ons hart het licht doen schijnen om ons te verlichten met de kennis van zijn luister, die afstraalt van het gezicht van Jezus Christus.

NWV: Want het is God die gezegd heeft: “Het licht schijne uit de duisternis”, en hij heeft op ons hart geschenen en [het] te verlichten met de glorierijke kennis van God door het aangezicht van Christus.

CANIS: Want God, die gezegd heeft: "Licht zal schijnen uit duisternis," Hij heeft licht ontstoken in onze harten, opdat vandaar de kennis van Gods heerlijkheid, die op Christus’ aangezicht ligt, naar buiten zou stralen.

GRN: Want dezelfde God die gezegd heeft: Uit de duisternis zal licht schijnen! heeft geschenen in ons hart, om ons te verlichten met de kennis van zijn heerlijkheid die afstraalt van het gelaat van Christus.

HB: Want God, Die gezegd heeft: "Laat er licht in de duisternis zijn", heeft in de duisternis van onze harten geschenen en ons doen inzien dat Zijn heerlijke glans van Jezus Christus afstraalt.

LEI: Want God, die gezegd heeft: Uit de duisternis zal het licht stralen—heeft onze harten bestraald; zodat wij Gods heerlijkheid zien stralen op Christus’ aangezicht.

LU: Want God, die het licht gebood uit de duisternis te schijnen, heeft een klaren glans in onze harten gegeven, opdat door ons ontstaan zou de verlichting der kennis van Gods heerlijkheid, in het aangezicht van Jezus Christus.

NAARD: Want de God die gezegd heeft 'uit het duister zal licht schijnen', (Gen. 1,3) is het die heeft geschenen in onze harten,- tot verlichting met de kennis van Gods heerlijkheid in het aangezicht van Christus

PALM: Want God, Die (eenmaal) zeide, dat het licht uit de duisternis schijnen zoude, is Degene Die in onze harten geschenen heeft, tot (mededeeling van) het licht der kennis der heerlijkheid van God, in het aangezicht van Jezus Christus.

TELOS: Want de God die gezegd heeft: ’Uit duisternis zal licht schijnen’, Die heeft geschenen in onze harten tot de lichtglans van de kennis van de heerlijkheid van God in het aangezicht van Jezus Christus.

WILL: Dezelfde God die gezegd heeft: ‘Uit de duisternis zal licht schijnen’, heeft zijn licht laten schijnen in ons hart om de kennis te laten stralen van zijn heerlijkheid, die ligt over het gelaat van Jezus Christus.

 

2 Cor. 4:10, (den Heere) is eruit in:

KJV: We are fools for Christ’s sake, but ye are wise in Christ; we are weak, but ye are strong; ye are honourable, but we are despised.

SV: Wij zijn dwazen om Christus’ wil, maar gij zijt wijzen in Christus; wij zijn zwakken, maar gij sterken; gij zijt heerlijken, maar wij verachten.

HSV: Wij dragen altijd het sterven van de Heere Jezus in het lichaam mee, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt.

NBG 51: Wij zijn dwaas om Christus’ wil, maar gij zijt verstandig in Christus; wij zijn zwak, maar gij zijt sterk; gij zijt in aanzien, maar wij zijn niet in ere.

NBV: We dragen in ons bestaan altijd het sterven van Jezus met ons mee, opdat ook het leven van Jezus in ons bestaan zichtbaar wordt.

NWV: Altijd verduren wij overal in ons lichaam de dodelijke behandeling die men Jezus deed toekomen, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar gemaakt moge worden.

CANIS: ten allen tijde dragen we Jesus’ doodslijden in het lichaam rond, opdat ook Jesus. leven door ons lichaam wordt geopenbaard.

GRN: Altijd dragen we het sterven van Jezus in ons lichaam mee, om ook het leven van Jezus in ons lichaam zichtbaar te laten worden.

HB: Omdat wij dagelijks ons leven voor Jezus inzetten, ervaren wij in ons lichaam het sterven van Jezus; en zo komt ook het leven van Christus in ons tot uiting.

LEI: overal dragen wij, aan ons lichaam, Jezus’ doodslijden; opdat ook Jezus’ leven in ons lichaam kenbaar worde.

LU: wij dragen het sterven van den Heere Jezus altijd aan ons lichaam om, opdat ook het leven van Jezus aan ons lichaam geopenbaard worde.

NAARD: altijd de doding van Jezus in het lichaam omdragend, opdat ook het léven van Jezus
in ons lichaam blijkt,

PALM: Wij zijn dwaas om Christus wil, maar gijlieden zijt wijs in Christus; wij zijn zwak, maar gijlieden zijt sterk; gijlieden zijt geëerd, maar wij zijn veracht.

TELOS: altijd het sterven van Jezus in het lichaam omdragend, opdat ook het leven van Jezus in ons lichaam openbaar wordt.

WILL: Altijd dragen wij het sterven van Jezus in ons lichaam mee, opdat ook het leven van Jezus zich in ons lichaam openbaart.

 

Gal. 3:1, O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde? laatste acht woorden zijn weggelaten in:

KJV: O foolish Galatians, who hath bewitched you, that ye should not obey the truth, before whose eyes Jesus Christ hath been evidently set forth, crucified among you?

SV: O gij uitzinnige Galaten, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet zoudt gehoorzaam zijn; denwelken Jezus Christus voor de ogen te voren geschilderd is geweest, onder u gekruist zijnde?

HSV: O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd om de waarheid niet te gehoorzamen; u voor wie Jezus Christus eerder voor ogen is geschilderd alsof Hij onder u gekruisigd was?

NBG 51: O, onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, wie Jezus Christus toch als gekruisigde voor de ogen geschilderd is?

NBV: Galaten, u hebt uw verstand verloren! Wie heeft u in zijn ban gekregen? Ik heb u Jezus Christus toch openlijk en duidelijk als de gekruisigde bekendgemaakt?

NWV: O onverstandige Galaten, wie heeft U onder kwade invloed gebracht, U voor wier ogen Jezus Christus openlijk als aan een paal gehangen werd afgeschilderd?

CANIS: O dwaze Galaten! Wie heeft u toch door toverij verblind: u, voor wier ogen Jesus Christus afgeschilderd is als gekruisigd?

GRN: Dwaze Galaten! Wie heeft u betoverd? Ik heb Jezus Christus toch duidelijk als de gekruisigde voor u uitgetekend.

HB: Och, domme Galaten, door wie bent u tot die waandenkbeelden gekomen? Ik heb u toch zo’n duidelijk beeld gegeven van Jezus Christus, Die aan het kruis gestorven is.

LEI: O dwaze Galaten, wie heeft u betoverd? u, wien Jezus Christus als gekruisigd voor ogen afgeschilderd is!

LU: O onverstandige Galatiërs, wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid geen gehoor geeft, daar u Jezus Christus voor ogen geschilderd was als de gekruisigde?

NAARD: O onverstandige Galaten, wie heeft u zo betoverd, u voor wier ogen Jezus Christus
voorheen als gekruisigd is beschreven

PALM: ô Uitzinnige Galaten! wie heeft u betoverd, dat gij der waarheid niet gehoorzaam zoudt zijn? gij,voor wier ogen Jezus Christus is afgebeeld, als ware hij onder u gekruist?

TELOS: O onverstandige Galaten, wie heeft u betoverd, u wie Jezus Christus als gekruisigd voor ogen werd geschilderd?

WILL: Ik bedoel dit: zolang de erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, hoewel hij heer van alles is;

 

Gal. 4:7; een erfgenaam Gods door Christus (door Christus) is eruit in:

KJV: Wherefore thou art no more a servant, but a son; and if a son, then an heir of God through Christ.

SV: Zo dan, gij zijt niet meer een dienstknecht, maar een zoon; en indien gij een zoon zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam van God door Christus.

HSV: Dus nu bent u geen slaaf meer, maar een zoon; en als u een zoon bent, dan bent u ook erfgenaam van God door Christus.

NBG 51: Gij zijt dus niet meer slaaf, doch zoon; indien gij zoon zijt, dan zijt gij ook erfgenaam door God.

NBV: U bent nu geen slaven meer, u bent kinderen van God en als zijn kinderen bent u erfgenamen, door de wil van God.

NWV: Gij zijt dus geen slaaf meer, maar een zoon; en indien een zoon, dan ook een erfgenaam, dank zij God.

CANIS: Ge zijt dus geen slaaf meer, maar kind; zijt ge kind, dan zijt ge ook erfgenaam, dank zij God.

GRN: U bent dus niet langer slaven maar kinderen, en als kinderen bent u ook erfgenamen. En dat hebt u aan God te danken.

HB: U bent dus niet langer slaven, maar Gods eigen kinderen. Als Zijn kinderen hebt u recht op alles wat Hij bezit.

LEI: Dus zijt gij niet meer slaaf, maar zoon; en indien zoon, dan erfgenaam—door God.

LU: Zo zijt gij dan niet meer een knecht, maar een kind; en indien gij een kind zijt, zo zijt gij ook een erfgenaam Gods door Christus.

NAARD: Zodat je geen dienstknecht meer bent maar zoon-of-dochter; en indien zoon-of-dochter, dan ook erfgenaam, door God.

PALM: Zodat, gij nu niet meer dienstknecht zijt, maar zoon; en indien gij zoon zijt, dan ook erfgenaam van God door Christus.

TELOS: U bent dus niet meer slaaf, maar zoon; en bent u zoon, dan ook erfgenaam door God.

WILL: U bent dus geen slaaf meer, maar zoon; en als u zoon bent, dan ook erfgenaam, door toedoen van God.

 

Gal, 6:15; Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht. (in Christus Jezus) is eruit in:

KJV: For in Christ Jesus neither circumcision availeth any thing, nor uncircumcision, but a new creature.

SV: Want in Christus Jezus heeft noch besnijdenis enige kracht, noch voorhuid, maar een nieuw schepsel.

HSV: Want in Christus Jezus heeft niet het besneden zijn enige kracht, en ook niet het onbesneden zijn, maar wel dat we een nieuwe schepping zijn.

NBG 51: Want besneden zijn of niet besneden zijn betekent niets, maar of men een nieuwe schepping is.

NBV: Het is volkomen onbelangrijk of men wel of niet besneden is, belangrijk is dat men een nieuwe schepping is.

NWV: Want noch besnijdenis noch onbesnedenheid is iets, maar een nieuwe schepping [is iets].

CANIS: Want noch besnijdenis, noch onbesnedenheid heeft waarde, maar wel het nieuwe schepsel.

GRN: Het doet er niets toe, of men besneden is of niet. Het gaat erom of men een nieuwe schepping is!

HB: Het maakt geen enkel verschil of u besneden bent of niet. Waar het om gaat, is of God een nieuwe mens van u heeft gemaakt.

LEI: Want besnijdenis betekent evenmin iets als onbesneden zijn, maar wel een nieuw schepsel te zijn.

LU: Want in Christus Jezus geldt noch besneden te zijn iets, noch onbesneden te zijn, maar een nieuw schepsel.

NAARD: Want noch besneden zijn is iets noch voorhuidigheid, maar wél: een nieuwe schepping!

PALM: Want in Christus Jezus vermag noch besneden te zijn iets, noch onbesneden te zijn, maar het is ene nieuwe Schepping.

TELOS: Waarin prees u zich dan gelukkig? Want ik getuig van u dat u zo mogelijk uw ogen uitgerukt en mij gegeven zou hebben.

WILL: Het gaat niet om besnijdenis of onbesnedenheid, maar om de nieuwe schepping.

 

Efeze. 3:9; Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus; (door Jezus Christus) is eruit in:

KJV: And to make all men see what is the fellowship of the mystery, which from the beginning of the world hath been hid in God, who created all things by Jesus Christ:

SV: En allen te verlichten, dat zij mogen verstaan, welke de gemeenschap der verborgenheid zij, die van alle eeuwen verborgen is geweest in God, Welke alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus;

HSV: en allen te verlichten, opdat zij mogen begrijpen wat de gemeenschap aan het geheimenis inhoudt, dat door de eeuwen heen verborgen is geweest in God, Die alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus.

NBG 51: en in het licht te stellen wat de bediening van het geheimenis inhoudt, dat van eeuwen her verborgen is gebleven in God, de Schepper van alle dingen,

NBV: en voor allen in het licht te stellen hoe het mysterie dat in alle eeuwen verborgen was in God, de schepper van het al, werkelijkheid wordt.

NWV: en de mensen zou doen zien hoe het heilige geheim volvoerd wordt, dat sinds het onbepaalde verleden verborgen is geweest in God, die alle dingen heeft geschapen.

CANIS: en het Bestel te doen zien van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid verborgen was in God, den Schepper aller dingen;

GRN: Ik mag in het licht stellen hoe het geheime plan verwerkelijkt moet worden, dat God, de Schepper van het heelal, door alle eeuwen heen verborgen heeft gehouden.

HB: Ik mag de mensen laten zien hoe God, Die alles gemaakt heeft, Zijn verborgen plan uitvoert. Het plan dat Hij vanaf het begin voor Zich heeft gehouden.

LEI: en aan het licht te brengen den inhoud van het heilsgeheim, dat van eeuwigheid af in God, die alles geschapen heeft, verborgen was;

LU: en in het licht te stellen, welke de bedeling der verborgenheid zij, die van oudsher verborgen geweest is in God, die alle dingen geschapen heeft door Jezus Christus,

NAARD: en in het licht te stellen hoe het beheer is van het heilsgeheim dat van de eeuwigheden af verborgen is geweest in God die alles heeft geschapen

PALM: en allen in te lichten, hoedanig de aard van de verborgen zij, welke van eeuwen her verborgen was in God, die alles geschapen heeft door Jezus Christus.

TELOS: en voor allen in het licht te stellen wat het rentmeesterschap is van de verborgenheid die van alle eeuwen verborgen was in God, die alle dingen geschapen heeft;

WILL; en voor allen in het licht te stellen hoe het geheim verwerkelijkt moet worden dat van eeuwigheid verborgen was in God, de schepper van alles,

 

Efeze. 3:14, buig ik mijn knieen tot den Vader (van onzen Heere Jezus Christus).

De laatst vijf woorden zijn eruit in:

KJV: For this cause I bow my knees unto the Father of our Lord Jesus Christ,

SV: Om deze oorzaak buig ik mijn knieen tot den Vader van onzen Heere Jezus Christus,

HSV: Om deze reden buig ik mijn knieën voor de Vader van onze Heere Jezus Christus,

NBG 51: Om die reden buig ik mijn knieen voor de Vader,

NBV: Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader,

NWV: Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader.

CANIS: En daarom buig ik mijn knieën voor den Vader,

GRN: Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader,

HB: Wanneer ik eraan denk hoe wijs en groot Gods plan is, val ik op mijn knieën voor Hem neer.

LEI: Zo buig ik dan mijn knieen voor den Vader,

LU: Om deze oorzaak buig ik mijne knieën voor den Vader van onzen Heere Jezus Christus,

NAARD: Dankzij dit buig ik mijn knieën voor de Vader,

PALM: Om deze reden buig ik mijne knieën tot de Vader van onze Heere Jezus Christus,

TELOS: Om deze oorzaak buig ik mijn knieen voor de Vader van onze Heer Jezus Christus,

WILL: Daarom buig ik mijn knieën voor de Vader,

 

Fil. 3:16; (Laat ons hetzelfde gevoelen) is eruit in:

KJV: Nevertheless, whereto we have already attained, let us walk by the same rule, let us mind the same thing.

SV: Doch, daar wij toe gekomen zijn, laat ons daarin naar denzelfden regel wandelen, laat ons hetzelfde gevoelen.

HSV: Maar tot zover wij gekomen zijn, laten wij naar dezelfde regel wandelen, laten wij eensgezind zijn.

NBG 51: maar hetgeen wij bereikt hebben, in dat spoor dan ook verder!

NBV: In ieder geval, laten we op de ingeslagen weg voortgaan.

NWV: Laten wij in ieder geval in de mate waarin wij vorderingen hebben gemaakt voortgaan in deze zelfde routine ordelijk te wandelen.

CANIS: Maar in ieder geval moeten we blijven, waar we gekomen zijn!

GRN: Laten we in ieder geval op de ingeslagen weg voortgaan.

HB: Alleen, laten wij in ons gedrag wel consequent doorgaan op de ingeslagen weg.

LEI: Alleen, op den weg waarop wij gekomen zijn, daarop gebleven!

LU: Doch, waartoe wij gekomen zijn, laat ons daarnaar wandelen.

NAARD: Maar wat we bereikt hebben, laten we daarin voortgaan.

PALM: Alleen, daar wij toe gekomen zijn, dat we ons daaraan houden, als aan een’ vasten regel, en dat blijven gevoelen.

TELOS: Waartoe wij echter gekomen zijn, laten wij in hetzelfde spoor verder wandelen.

WILL: Laten wij in ieder geval op de ingeslagen weg voortgaan.

 

Kol. 1:2, vrede van God onzen Vader (en den Heere Jezus Christus). De laatste vijf woorden zijn eruit in:

KJV: To the saints and faithful brethren in Christ which are at Colosse: Grace be unto you, and peace, from God our Father and the Lord Jesus Christ.

SV: Den heiligen en gelovigen broederen in Christus, die te Kolosse zijn; genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.

HSV: aan de heilige en gelovige broeders in Christus die in Kolosse zijn, genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.

NBG 51: aan de heilige en gelovige broeders in Christus te Kolosse: genade en vrede zij u van God, onze Vader.

NBV: Breng dus met vreugde dank aan de Vader. Hij stelt u in staat om te delen in de erfenis die alle heiligen wacht in het licht.

NWV: aan de heiligen en getrouwe broeders in eendracht met Christus te Kolosse:

CANIS: aan de heilige en gelovige broeders in Christus te Kolosse: Genade en vrede zij u van God onzen Vader.

GRN: aan diegenen in Kolosse die God toebehoren, onze trouwe broeders in Christus. Ik wens u de genade en de vrede van God, onze Vader.

HB: Aan: De broeders in Colosse, die trouw en in geloof Christus volgen. Wij wensen u de genade en vrede toe van God, onze Vader.

LEI: aan de heilige en getrouwe broeders in Christus te Kolosse: genade en vrede zij uw deel van God, onzen Vader.

LU: aan de heilige en gelovige broederen in Christus te Kolosse: Genade zij u en vrede van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus!

NAARD: aan de heilige en gelovige broeders-en-zusters in Christus te Kolosse: genade voor u en vrede, van God, onze Vader

PALM: Aan de heiligen, die te Kolossé zijn, en de gelovige broederen in Christus; genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Heer Jezus Christus!

TELOS: aan de heilige en trouwe broeders in Christus in Kolosse: genade zij u en vrede van God onze Vader.

WILL: aan de heiligen van Kolosse, onze broeders in het geloof en in Christus. Genade voor u en vrede van wege God onze Vader!

 

Kol. 1:14, In Denwelke wij de verlossing hebben (door Zijn bloed). De laatste drie woorden zijn eruit in:

KJV: In whom we have redemption through his blood, even the forgiveness of sins:

SV: In Denwelken wij de verlossing hebben door Zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden;

HSV: In Hem hebben wij de verlossing, door Zijn bloed, namelijk de vergeving van de zonden.

NBG 51: in wie wij de verlossing hebben, de vergeving der zonden.

NBV: die ons de verlossing heeft gebracht, de vergeving van onze zonden.

NWV: door bemiddeling van wie wij onze verlossing door losprijs hebben, de vergeving van onze zonden.

CANIS: door wien we de verlossing hebben verkregen, de vergiffenis der zonden.

GRN: In hem weten wij onze bevrijding verzekerd en onze zonden vergeven.

HB: Hij kocht onze vrijheid met Zijn bloed en daardoor ontvingen wij vergeving voor al onze zonden.

LEI: in wien wij bezitten de verlossing, de kwijtschelding der zonde,

LU: in wien wij hebben de verlossing door zijn bloed, namelijk de vergeving der zonden;

NAARD: in wie wij de verlossing hebben, de vergeving van de zonden.

PALM: In wien wij hebben de verlossing, door zijn bloed, de vergeving der zonden;

TELOS: in Wie wij de verlossing hebben, de vergeving van de zonden.

WILL: in wie wij de bevrijding hebben, de vergeving van de zonden.

 

Kolossensen 2:18, in hetgeen hij niet gezien heeft ( niet is er uit)

KJV: Let no man beguile you of your reward in a voluntary humility and worshipping of angels, intruding into those things which he hath not seen, vainly puffed up by his fleshly mind,

SV: Dat [dan] niemand u overheerse naar zijn wil in nederigheid en dienst der engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, tevergeefs opgeblazen zijnde door het verstand zijns vleses;

HSV: Laat u niet de prijs ontzeggen door iemand die behagen schept in nederigheid en engelenverering, intreedt in wat hij niet gezien heeft, zonder reden gewichtig doet door zijn vleselijke denken,

NBG 51: Niemand berove u van den zegeprijs, dit trachtend te doen door zelfverguizing en engelenverering, pralend met de gezichten die hij kreeg, zich in zijn vleselijke gezindheid zonder grond opblazend,

NBV: Laat niemand u den prijs doen missen, die een behagen heeft in nederigheid en Engelenverering, met gezichten zich inlatende, en zonder oorzaak opgeblazen door zijn vleselijk verstand,

NWV: Laat U niet de prijs ontroven door iemand die behagen schept in [schijn] nederigheid en een vorm van aanbidding van de engelen, intredend in”de dingen die hij heeft gezien en die zonder juiste reden opgeblazen is door zijn vleselijke gezindheid.

CANIS: Laat niemand u overbluffen met gewilde nederigheid en engelen dienst. Zo iemand maakt zich druk over zijn visioenen, en wordt verwaand door zijn vleselijke gezindheid zonder enige grond.

HB: Laat u niet wijs maken dat u verloren bent als u geen engelen wilt vereren. Wie dat beweren, denken recht van spreken te hebben omdat zij een visioen hebben gehad. Het enige wat die trotse mensen hebben –ook al beweren zij nederig te zijn- is een rijke fantasie!

LEI: Niemand berove u van den zegeprijs, dit trachtend te doen door zelfverguizing en engelenverering, pralend met de gezichten die hij kreeg, zich in zijn vleselijke gezindheid zonder grond opblazend,

LU: Laat niemand u den prijs doen missen, die een behagen heeft in nederigheid en Engelenverering, met gezichten zich inlatende, en zonder oorzaak opgeblazen door zijn vleselijk verstand,

NAAR: Laat niemand u diskwalificeren door gewilde nederigheid en engelenverering, pralend met wat hij heeft gezien, zonder reden opgeblazen door wat zijn vlees bedenkt

PALM: Dat niemand u van de prijs berove, door eigendunkelijke nederigheid en dienst der Engelen, intredende in hetgeen hij niet gezien heeft, ijdelijk opgeblazen zijnde op zijn eigen vleeselijk vernuft;

TELOS: Laat niemand u den prijs doen missen, die een behagen heeft in nederigheid en Engelenverering, met gezichten zich inlatende, en zonder oorzaak opgeblazen door zijn vleselijk verstand,

WILL: 8 Laat niemand u den prijs doen missen, die een behagen heeft in nederigheid en Engelenverering, met gezichten zich inlatende, en zonder oorzaak opgeblazen door zijn vleselijk verstand,

 

1 Thes. 1:1; vrede (van God onzen Vader en den Heere Jezus Christus). De laatste negen woorden zijn eruit in:

KJV: Paul, and Silvanus, and Timotheus, unto the church of the Thessalonians which is in God the Father and in the Lord Jesus Christ: Grace be unto you, and peace, from God our Father, and the Lord Jesus Christ.

SV: Paulus, en Silvanus, en Timotheus, aan de Gemeente der Thessalonicensen, welke is in God den Vader, en den Heere Jezus Christus: genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere Jezus Christus.

HSV: Paulus, Silvanus en Timotheüs aan de gemeente van de Thessalonicenzen, die in God de Vader en de Heere Jezus Christus is: genade zij u en vrede van God, onze Vader, en van de Heere Jezus Christus.

NBG 51: Paulus, Silvanus en Timoteus aan de gemeente der Tessalonicenzen in God, de Vader, en de Here Jezus Christus: genade zij u en vrede!

NBV: Van Paulus, Silvanus en Timoteüs. Aan de gemeente in Tessalonica, die toebehoort aan God, de Vader, en de Heer Jezus Christus. Genade zij u en vrede.

NBV: (1:1) Genade zij u en vrede – Andere handschriften lezen: ‘Genade zij u en vrede van God, onze Vader, en de Heer Jezus Christus’.

NWV: Paulus en Silvanus en Timotheus aan de gemeente van de Tessalonicenzen in eendracht met God de Vader, en [de] Heer Jezus Christus: Mogen onverdiende goedheid en vreuge U ten deel vallen.

CANIS: Paulus, Silvanus en Timóteus, aan de kerk der Tessalonicenzen, in God den Vader en in den Heer Jesus Christus: Genade en vrede zij u.

GRN: Paulus, Silvanus en Timoteüs: aan de gemeente van Tessalonica, die toebehoort aan God, de Vader, en aan de Heer Jezus Christus. Wij wensen u Gods genade en vrede.

HB: Van: Paulus, Silvanus en Timotheüs. Aan: De gemeente in de stad Thessalonica, aan allen die horen bij God de Vader en de Here Jezus Christus. Wij wensen u genade en vrede toe.

LEI: Paulus, Silvanus en Timotheus aan de gemeente te Thessalonica, de gemeente van God den Vader en den Heer Jezus Christus: genade en vrede zij uw deel

LU: Paulus en Silvanus en Timótheüs aan de gemeente te Thessalonika, in God, den Vader, en den Heere Jezus Christus: Genade zij u en vrede van God, onzen Vader, en den Heere jezus Christus!

NAARD: Paulus en Silvanus en Timoteüs aan de vergadering van Tessalonicenzen in eenheid met God de Vader en de Heer, Jezus Christus: genade voor u en vrede!

PALM: Paulus, en Silvanus, en Timotheüs, aan de Gemeente der Thessalonicenzen in God, de Vader, en de Heere Jezus Christus. Genade zij u, en vrede, van God onze Vader, en van de Heere Jezus Christus!

TELOS: Paulus, Silvanus en Timotheus aan de gemeente van de Thessalonikers in God de Vader en de Heer Jezus Christus: genade zij u en vrede!

WILL: Van Paulus, Silvanus en Timoteüs aan de gemeente van de Tessalonicenzen, die is in God de Vader en de Heer Jezus Christus. Genade voor u en vrede!

 

1 Thes. 3:11, (Christus) is eruit in:

KJV: Now God himself and our Father, and our Lord Jesus Christ, direct our way unto you.

SV: Doch onze God en Vader Zelf, en onze Heere Jezus Christus richte onzen weg tot u.

HSV: Maar onze God en Vader Zelf en onze Heere Jezus Christus moge onze weg naar u toe leiden.

NBG 51: Hij, onze God en Vader, en onze Here Jezus, bane ons de weg tot u;

NBV: Mogen God, onze Vader, en onze Heer Jezus ons pad naar u leiden.

NWV: Mogen nu onze God en Vader zelf en onze Heer Jezus onze weg succesvol naar U leiden.

CANIS: Moge dan onze God en Vader zelf en onze Heer Jesus òns de weg naar u banen;

GRN: Wij smeken onze God en Vader en onze Heer Jezus, de weg naar u voor ons vrij te maken.

HB: Wat zou ik het fijn vinden als God, onze Vader, en onze Here Jezus ervoor zorgden dat wij bij u konden komen!

LEI: Onze God en Vader zelf en onze Heer Jezus bane ons den weg tot u.

LU: Hij zelf nu, onze God en Vader, en onze Heere Jezus Christus, leide onzen weg tot u.

NAARD: Maar moge God zelf, én onze Vader én onze Heer Jezus, onze weg naar u banen;

PALM: Moge dat Hij, onze God en Vader, en onze Heer Jezus Christus ons een gebaanden weg tot u openen!

TELOS: Maar onze God en Vader Zelf en onze Heer Jezus Christus moge onze weg tot u banen!

WILL: Mogen God zelf, onze Vader, en onze Heer Jezus onze weg bij u laten uitkomen.

 

2 Thes. 1:8, (Christus) is eruit in:

KJV: In flaming fire taking vengeance on them that know not God, and that obey not the gospel of our Lord Jesus Christ:

SV: Met vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.

HSV: wanneer Hij met vlammend vuur wraak oefent over hen die God niet kennen, en over hen die het Evangelie van onze Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn.

NBG 51: in vlammend vuur, als Hij straf oefent over hen, die God niet kennen en het evangelie van onze Here Jezus niet gehoorzamen.

NBV: alle last bevrijden wanneer Jezus, de Heer, vanuit de hemel verschijnt. Dan komt hij in een vlammend vuur en omringd door engelen, door wie hij zijn macht manifesteert; dan straft hij hen die God niet erkennen en het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.

NWV: in een vlammend vuur, wanneer hij wraak oefent over hen die God niet kennen en over hen die het goede nieuws omtrent onze Heer Jezus niet gehoorzamen.

CANIS: in een helvlammend vuur. Dan neemt Hij wraak over hen, die God niet kennen en niet luisteren naar het Evangelie van onzen Heer Jesus;

GRN: Dan zal hij afrekenen met degenen die God niet erkennen en die geen gehoor geven aan het evangelie van onze Heer Jezus.

HB: in een laaiend vuur laat zien wie Hij is. Dan zal Hij allen straffen die niets van God willen weten en hun oren dichthouden voor het goede nieuws van onze Here Jezus.

LEI: en vergelding brengt aan hen die God niet gekend hebben en gehoorzaamheid weigeren aan de blijde boodschap van onzen Heer Jezus.

LU: in vlammend vuur, om wraak te oefenen over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen Heere Jezus Christus niet gehoorzaam zijn;

NAARD: 'in een vlammend vuur', (Jer. 15,2) wanneer hij wraak oefent aan wie God niet kennen en aan de verkondiging van onze Heer, Jezus, niet gehoorzamen (Ex. 3,2)

PALM: Als hij met vlammend vuur wraak zal oefenen over hen, die God niet kennen, en die het Evangelie van onze Heer Jezus Christus ongehoorzaam zijn;

TELOS: in vlammend vuur, als Hij wraak brengt over hen die God niet kennen en over hen die het evangelie van onze Heer Jezus niet gehoorzamen.

WILL: in een laaiend vuur. Dan zal Hij afrekenen met hen die God niet erkennen en die geen gehoor geven aan het evangelie van onze Heer Jezus.

LEI: Ik ben dankbaar aan hem die mij kracht geeft, onzen Heer Christus Jezus, dat hij mij voor getrouw geacht en in zijn dienst gesteld heeft,

LU: En ik dank onzen Heere Christus Jezus, die mij heeft sterk gemaakt, en getrouw geacht, en gesteld in het ambt,

PALM: En ik danke onze Heere Christus Jezus, Die mij kracht verleent, dat Hij mij getrouw geacht, en in deze bediening gesteld heeft;

TELOS: Ik dank Christus Jezus, onze Heer, die mij kracht gegeven heeft, dat Hij mij trouw heeft geacht, daar Hij mij in de bediening gesteld heeft,

WIL: Dan zal de naam van onze Heer Jezus in u verheerlijkt worden – en u in Hem – door de genade van onze God en de Heer Jezus Christus.

 

1 Tim. 3:16, (God is verwijderd, of veranderd in “hij”of “die”) in:

KJV: And without controversy great is the mystery of godliness: God was manifest in the flesh, justified in the Spirit, seen of angels, preached unto the Gentiles, believed on in the world, received up into glory.

SV: En buiten allen twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot; God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in den Geest, is gezien van de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.

HSV: En buiten alle twijfel: groot is het geheimenis van de godsvrucht: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd in de Geest, is verschenen aan de engelen, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.

NBG 51: En buiten twijfel, groot is het geheimenis der godsvrucht: Die Zich geopenbaard heeft in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is verschenen aan de engelen, is verkondigd onder de heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.

NBV: Ongetwijfeld is dit het grote mysterie van ons geloof: Hij is geopenbaard in een sterfelijk lichaam, in het gelijk gesteld door de Geest, is verschenen aan de engelen,

verkondigd onder de volken, vond geloof in de wereld, is opgenomen in majesteit.

NWV: Ja, het heilige geheim van deze godvruchtige toewijdind is, zoals algemeen wordt erkend, groot: ‘Hij werd openbaar gemaakt in het vlees, werd rechtvaardig verklaard in geest, is verschenen aan engelen, werd gepredikt onder de natiën, werd geloofd in [de] wereld, werd opgenomen in heerlijkheid.

CANIS: Groot is het geheim van de godsdienst, zoals het eensgezind wordt beleden: Hij verscheen in het Vlees, Werd gerechtvaardigd door den Geest; Hij werd door de Engelen aanschouwd, Onder de heidenen gepreekt; Hij werd in de wereld gelovig aanvaard, En opgenomen in de heerlijkheid.

GRN: Groot is het geheim van onze godsdienst; dat is boven alle twijfel verheven: hij is geopenbaard als mens, rechtvaardig verklaard door de Geest; hij is verschenen aan de engelen, verkondigd aan de volken; er werd in hem geloofd in de wereld, hij is opgenomen in heerlijkheid.

HB: Het valt niet te ontkennen dat de waarheid die God ons bekend heeft gemaakt, groot is: Christus kwam als mens naar de aarde, werd door de Geest rechtvaardig verklaard en door engelen gezien. Hij werd onder de volken bekendgemaakt, in de wereld aanvaard en weer in de heerlijkheid van de hemel opgenomen.

LEI: En groot is ontegenzeglijk het heilsgeheim der vroomheid: hij die verschenen is in het vlees, gerechtvaardigd door den Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de heidenen, gelovig in de wereld aangenomen, opgenomen in heerlijkheid.

LU: En ontegensprekelijk groot is de geheimenis der godzaligheid: God die is geopenbaard in het vlees, gerechtvaardigd in den Geest, verschenen den Engelen, gepredikt den heidenen, geloofd in de wereld, opgenomen in de heerlijkheid.

NAARD: En ontegenzeggelijk groot is het geheimenis van de godsvrucht: 'die is verschenen in vlees-en-bloed, is gerechtvaardigd in geestesadem, is gezien door engelen, is gepredikt onder heidenen; is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid.'

PALM: en groot is, buiten alle tegenspraak, verborgenheid der Godzaligheid: God is geopenbaard in het vlees, is gerechtvaardigd door de Geest, is van de Engelen gezien, is gepredikt onder de heidenen, is geloofd in de wereld, is opgenomen in heerlijkheid!

TELOS: En ongetwijfeld, groot is de verborgenheid van de godsvrucht: Hij die geopenbaard is in het vlees, gerechtvaardigd in de Geest, gezien door de engelen, gepredikt onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.

WILL: En groot is ongetwijfeld het geheim van onze godsdienst: Hij is geopenbaard in het vlees, gerechtvaardigdin de Geest, verschenen aan de engelen, verkondigd onder de volken, geloofd in de wereld, opgenomen in heerlijkheid.

 

1 Tim. 6:5, Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn, menende, dat de godzaligheid een gewin zij. Wijk af van dezulken.(Wijk af van dezulken) Laatste vier woorden zijneruit in:

KJV: Perverse disputings of men of corrupt minds, and destitute of the truth, supposing that gain is godliness: from such withdraw thyself.

SV: Verkeerde krakelingen van mensen, die een verdorven verstand hebben, en van de waarheid beroofd zijn, menende, dat de godzaligheid een gewin zij. Wijk af van dezulken

HSV: voortdurend geruzie van mensen die een verdorven gezindheid hebben en beroofd zijn van de waarheid, omdat zij denken dat de godsvrucht een bron van winst is. Wend u af van dit soort mensen.

NBG 51: en geharrewar bij mensen die niet helder meer zijn van denken en het spoor der waarheid bijster geraakt zijn, daar zij de godsvrucht als iets winstgevends beschouwen.

NBV: en tot eindeloos gekrakeel tussen mensen van wie de geest verziekt is, die van de waarheid beroofd zijn en denken dat het geloof hun geldelijk gewin brengt.

NWV: heeft twistgesprekken over kleinigheden van de zijde van mensen die verdorven van geest zijn en beroofd van de waarheid en denken dat godvruchtige toewijding een middel tot gewin is.

CANIS: en voortdurend gewrijf van mensen, die geestelijk bedorven zijn en van de waarheid beroofd, en die menen, dat de godsvrucht hetzelfde is als een bron van verdiensten.

GRN: en eindeloos gekibbel tussen warhoofden die de waarheid kwijtgeraakt zijn en de godsdienst zien als een middel om er rijker van te worden.

HB: Deze ruziezoekers zijn verwrongen in hun denken; zij weten niet meer wat de waarheid is. Voor hen is het goede nieuws alleen maar een middel om geld te verdienen.

LEI: harrewarrerijen van mensen die niet recht bij hun verstand zijn en alle inzicht in de waarheid verloren hebben, daar zij denken dat met de godsvrucht iets te verdienen is.

LU: nenigheid van zulke mensen, die bedorven van zin en van de waarheid beroofd zijn, die menen, dat de godzaligheid een middel tot gewin zij. Scheid u af van dezulken.

NAARD: oeverloze discussies van mensen die in het denken bedorven zijn en van de waarheid beroofd, en die menen dat er met de godsvrucht te verdienen is.

PALM: hooggaande twisten van mensen, wier oordeel bedorven is, en die van alle waarheids-zin ontbloot zijn, menende, dat de godvrucht een voorwerp van winstbejag is. Houd u ver van de zodanigen!

TELOS: voortdurend geruzie van mensen die verdorven zijn in hun denken en van de waarheid beroofd zijn, die menen dat de godsvrucht een winstbron is.

WILL: en eindeloze discussies tussen mensen met een verwarde geest, die van de waarheid verstoken zijn en in de godsdienst een bron van inkomsten zien.

 

2 Tim. 1:11, ik ben gesteld … een leraar (der heidenen). Laatste twee woorden zijn eruit in:

KJ: Whereunto I am appointed a preacher, and an apostle, and a teacher of the Gentiles.

SV: Waartoe ik gesteld ben een prediker, en een apostel, en een leraar der heidenen;

HSV: waarvoor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de heiden.

NBG 51: En ik ben daartoe aangesteld als verkondiger, apostel en leraar.

NBV: Van dit evangelie ben ik verkondiger, apostel en leraar;

NWV: waarvoor ik als prediker en apostel en leraar werd aangesteld.

CANIS: waartoe ik ben aangesteld als heraut, apostel en leraar.

GRN: Om dat evangelie te verkondigen ben ik als apostel en leraar aangesteld.

HB: God heeft mij uitgekozen als Zijn boodschapper en apostel, die de andere volken moet onderwijzen.

LEI: Waartoe ik gesteld ben een prediker, en een apostel, en een leraar der heidenen;

LU: voor hetwelk ik gesteld ben tot een prediker en apostel en leeraar der heidenen;

NAARD: waartoe ik ben aangesteld als prediker en apostel en leraar.

PALM: waarvan ik tot Prediker ben aangesteld, en Apostel, en Leraar der heidenen;

TELOS: waarvoor ik aangesteld ben als prediker, apostel en leraar van de volken.

WILL: waarvoor ik ben aangesteld als heraut, apostel en leraar.

 

2 Tim. 4:22, (Jezus Christus, of soms Christus) is eruit in:

KJV: The Lord Jesus Christ be with thy spirit. Grace be with you. Amen.

SV: De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met ulieden. Amen.

HSV: De Heere Jezus Christus zij met uw geest. De genade zij met u allen. Amen

NBG 51: De Here zij met uw geest. De genade zij met ulieden.

NBV: De Heer zij met je. Genade zij met jullie.

NWV: De Heer [zij] met de geest die gij [aan de dag legt]. Zijn onverdiende goedheid [zij] met ulieden.

CANIS: De Heer zij met uw geest. De genade zij met u allen!

GRN: De Heer sta je bij. Hij zij jullie genadig.

HB: Ik bid dat de Here Jezus Christus met je geest zal zijn en wens je Zijn genade toe.

LEI: De Heer zij met uw geest. De genade zij met ulieden.

LU: De Heere Jezus Christus zij met uwen geest! De genade zij met ulieden! Amen.

NAARD: De Heer zij met je geest. De genade zij met u

PALM: De Heer Jezus Christus zij met uw geest! De genade zij met ulieden! Amen.

TELOS: De Heer zij met je geest. De genade zij met jullie.

WILL: De Heer zij met uw geest. De genade zij met u.

 

Tit. 1:4, (den Heere) is eruit in:

KJV: To Titus, mine own son after the common faith: Grace, mercy, and peace, from God the Father and the Lord Jesus Christ our Saviour.

SV: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God den Vader, en den Heere Jezus Christus, onzen Zaligmaker.

HSV: genade, barmhartigheid en vrede zij u van God, de Vader en van de Heere Jezus Christus, onze Zaligmaker.

NBG 51: genade zij u en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze Heiland.

NBV: Aan Titus, mijn waarachtig kind in ons gemeenschappelijk geloof. Genade en vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze redder!

NWV: aan Titus, een echt kind overeenkomstig een geloof waarin wij gemeenschappelijk delen: Moge er onverdiende goedheid en vrede zijn van God, [de] Vader en Christus Jezus, onze Redder.

CANIS: aan Titus, zijn rechtgeaard kind in gemeenschappelijk geloof: Genade en vrede van God den Vader, en van Christus Jesus onzen Verlosser.

GRN: Aan Titus, mijn wettig kind in het geloof dat wij gemeenschappelijk hebben. Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van Christus Jezus, onze redder.

HB: Ik wens je de genade en de vrede van God, de Vader, en van onze Here Jezus Christus toe.

LEI: genade en vrede mogen uw deel zijn van God, den Vader, en van Christus Jezus, onzen redder.

LU: Genade, barmhartigheid, vrede van God, den Vader, en van den Heere Jezus Christus onzen Heiland!

NAARD: aan Titus, in het geloof dat wij gemeenschappelijk hebben mijn zelfverwekte kind:
genade en vrede van God de Vader en Christus Jezus, onze redder!

PALM: Genade, barmhartigheid, vrede zij u van God, de Vader, en de Heere Jezus Christus, onze Zaligmaker!

TELOS: aan Titus, mijn echt kind naar het gemeenschappelijk geloof: genade en vrede van God de Vader en van Christus Jezus, onze Heiland.

WILL: Paulus aan Titus, zijn wettig kind in het gemeenschappelijk geloof: genade en vrede van God de Vader en Christus Jezus onze redder!

 

Hebr. 1:3, (door Zichzelven) is eruit in:

KJV: Who being the brightness of his glory, and the express image of his person, and upholding all things by the word of his power, when he had by himself purged our sins, sat down on the right hand of the Majesty on high;

SV: Dewelke, alzo Hij is het Afschijnsel Zijner heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld Zijner zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord Zijner kracht, nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven te weeg gebracht heeft, is gezeten aan de rechter hand der Majesteit in de hoogste hemelen;

HSV: Hij, Die de afstraling van Gods heerlijkheid is en de afdruk van Zijn zelfstandigheid, Die alle dingen draagt door Zijn krachtige woord, heeft, nadat Hij de reiniging van onze zonden door Zichzelf tot stand gebracht had gebracht, Zich gezet, aan de rechterhand van de Majesteit in de hoogste hemelen.

NBG 51: Deze, de afstraling zijner heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen, die alle dingen draagt door het woord zijner kracht, heeft, na de reiniging der zonden tot stand gebracht te hebben, Zich gezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge,

NBV: In hem schittert Gods luister, hij is zijn evenbeeld, hij schraagt de schepping met zijn machtig woord; hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit,

NWV: Hij is de weerspiegeling van [zijn] heerlijkheid en de nauwkeurige afdruk van zijn wezen, en hij houdt alle dingen in stand door het woord van zijn kracht; en nadat hij een reiniging voor onze zonden had teweeggebracht, heeft hij plaats genomen aan de rechterhand van de Majesteit in verheven plaatsen.

CANIS: Deze is de afstraling zijner Glorie en de afdruk van zijn Wezen, en Hij draagt het heelal door het woord zijner Macht; Hij heeft de reiniging van zonden bewerkt, en toen Zich neergezet aan de rechterhand der Majesteit in den hoge.

GRN: De Zoon is de afstraling van Gods heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen. Door zijn machtig woord houdt hij alles in stand. Hij heeft de mensen gereinigd van hun zonden en daarna heeft hij plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods majesteit in de hemel.

HB: Gods Zoon straalt van Gods heerlijkheid en uit alles wat Hij is en doet, blijkt dat Hij in wezen God is. Hij beheerst alles met Zijn machtig woord. Door voor ons te sterven, heeft Hij ons gereinigd en al onze zonden uitgewist. Daarna is Hij gaan zitten naast de Almachtige God, Die in de hemelen is.

LEI: Deze, het afschijnsel van Gods heerlijkheid en het afdruksel van zijn wezen, die alles draagt door zijn machtig woord, heeft de reiniging van zonden teweeggebracht en zich daarna gezet aan de rechterhand der Majesteit in den hemel,

LU: die nademaal hij is het afschijnsel zijner heerlijkheid en het evenbeeld zijns wezens, en alle dingen draagt door zijn krachtig woord, nadat hij de reiniging van de zonden door zichzelven heeft teweeggebracht, gezeten is aan de rechterhand der majesteit in de hoogte,

NAARD: Hij is afstraling van zijn glorie en afdruk van zijn bestaan; hij draagt alles door zijn krachtig woord; reiniging van de zonden is zijn daad; hij is gezeten ter rechterhand van de majesteit in den hoge,

PALM: Welke, daar Hij het afschijnsel is van Zijn heerlijkheid, en het uitgedrukte Beeld van Zijn zelfstandigheid, en alle dingen draagt door het woord van Zijn kracht; nadat Hij de reinigmaking onzer zonden door Zichzelven heeft te weeg gebracht, gezeten is aan de rechterhand der Majesteit in de hemel!

TELOS: Deze, die de uitstraling is van zijn heerlijkheid en de afdruk van zijn wezen en die alle dingen draagt door het woord van zijn kracht, is, nadat Hij door Zichzelf de reiniging van de zonden tot stand heeft gebracht, gaan zitten aan de rechterhand van de Majesteit in de hoge,

WILL: Hij is de afstraling van Gods heerlijkheid en het evenbeeld van zijn wezen, en Hij houdt alles in stand door zijn machtig woord. En na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, heeft Hij zich neergezet aan de rechterhand van de majesteit in den hoge,

 

Hebr. 2:7, (en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen) is eruit in:

KJV: Thou madest him a little lower than the angels; thou crownedst him with glory and honour, and didst set him over the works of thy hands:

SV: Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond, en Gij hebt hem gesteld over de werken Uwer handen;

HSV: U hebt hem voor korte tijd minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond. U hebt hem gesteld over de werken van Uw handen.

NBG 51: Gij hebt hem voor een korte tijd beneden de engelen gesteld, met heerlijkheid en eer hebt Gij hem gekroond,

NBV: U hebt hem voor korte tijd lager dan de engelen geplaatst; u hebt hem met eer en luister gekroond,

(2:7) hem met eer en luister gekroond – Andere handschriften lezen: ‘hem met eer en luister gekroond, en u hebt hem aangesteld over het werk van uw handen’.

NWV: Gij hebt hem een weinig lager dan engelen gemaakt; met heerlijkheid en eer hebt gij hem gekroond en hem gesteld over het werk van uw handen.

CANIS: Een korte tijd hebt Gij hem beneden de engelen gesteld, Hem met glorie en luister gekroond.

GRN: Slechts voor korte tijd hebt u hem bij engelen achtergesteld. Met glorie en eer hebt u hem gekroond,

HB: Hoewel U hem een korte tijd lager dan de engelen hebt gezet, hebt U hem nu gekroond met heerlijkheid en eer.

LEI: Gij maaktet hem een korten tijd minder dan de engelen, kroondet hem met heerlijkheid en eer;

LU: Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen, met eer en heerlijkheid hebt Gij hem gekroond, en hebt hem gesteld over de werken uwer handen;

NAARD: achtergesteld bij engelen hebt gij hem maar weinig: met heerlijkheid en eer hebt gij hem gekroond,

PALM: Gij hebt hem een weinig minder gemaakt dan de Engelen; met eer en heerlijkheid hebt Gij hem gekroond, en hem gesteld over de werken Uwer handen;

TELOS: U hebt hem een weinig minder gemaakt dan de engelen; met heerlijkheid en eer hebt U hem gekroond en hem gesteld over de werken van uw handen;

WILL: U hebt hem voor korte tijd beneden de engelen gesteld, U hebt hem met luister en eer gekroond,

 

Hebr. 2:11, (oorsprong, vader of soort) wordt toegevoegd in:

KJV: For both he that sanctifieth and they who are sanctified are all of one: for which cause he is not ashamed to call them brethren,

SV: Want en Hij, Die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; om welke oorzaak Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen.

HSV: Immers, zowel Hij Die heiligt, als zij die geheiligd worden, zijn allen uit één. Daarom schaamt Hij Zich er niet voor hen broeders te noemen

NBG 51: Want Hij, die heiligt, en zij, die geheiligd worden, zijn allen uit een; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen,

NBV: Hij die heiligt en zij die geheiligd worden hebben een en dezelfde oorsprong, en daarom schaamt hij zich er niet voor hen zijn broeders en zusters te noemen.

NWV: Want zowel hij die heiligt als zij die geheiligd worden, [stammen] allen uit één, en om die reden schaamt hij zich dan ook niet hen “broeders”te noemen,

CANIS: Want Hij die heiligt, en zij die geheiligd worden, zijn allen uit Eén. Daarom schaamt Hij Zich niet, hen broeders te noemen,

GRN: Want hij die de mensen aan God wijdt, en allen die door hem aan God gewijd worden, hebben dezelfde Vader. Daarom schaamt hij zich er ook niet voor hen zijn broers te noemen. Zo zegt hij:

HB: Nu wij door Jezus voor God zijn afgezonderd, hebben wij dezelfde Vader als Hij. Daarom schaamt Jezus Zich er niet voor ons Zijn broeders te noemen.

LEI: Immers, hij die heiligt en zij die geheiligd worden stammen allen van Enen af. Daarom schaamt hij zich niet hen broeders te noemen:

LU: Want èn die heiligt, èn die geheiligd worden zijn allen uit éénen; waarom hij zich ook niet schaamt hen broeders te noemen,

NAARD: Want hij die heiligt en zij die geheiligd worden zijn allen uit één: om deze reden schaamt hij zich niet hen 'broeders' te noemen,

PALM: Zo zijn dan ook Hij die heiligt, en zij die geheiligd worden, allen uit een! Waarom Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen,

TELOS: Want en Hij die heiligt en zij die geheiligd worden, zijn allen uit een; daarom schaamt Hij Zich niet hen broeders te noemen en zegt:

WILL: Want Hij die heiligt en zij die geheiligd worden hebben allen één Oorsprong; daarom schrikt Hij er ook niet voor terug om hen zijn broeders te noemen, wanneer Hij zegt:

 

Hebr. 7:20, 21, (naar de ordening van Melchizedek) is eruit in:

KJV: And inasmuch as not without an oath he was made priest: 21 (For those priests were made without an oath; but this with an oath by him that said unto him, The Lord sware and will not repent, Thou art a priest for ever after the order of Melchisedec:)

SV: En voor zoveel het niet zonder eedzwering is geschied, (want genen zijn wel zonder eedzwering priesters geworden; 21 Maar Deze met eedzwering, door Dien, Die tot Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in der eeuwigheid naar de ordening van Melchizedek).

HSV: En in zovere Hij geen Priester is geworden zonder het zweren van een eed - want zij zijn wel zonder het zweren van een eed priester geworden, 21 maar Hij is het geworden met het zweren van een eed door God, Die tegen Hem gezegd heeft: De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen. U bent Priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizedek -

NBG 51 En in zoverre het niet zonder een plechtige eed plaats had (want genen zijn zonder eed priester geworden, 21 maar deze met een eed bij monde van Hem, die tot Hem sprak: De Here heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt priester in eeuwigheid)

NBV: Bovendien is er sprake van een bekrachtiging onder ede. De Levitische priesters ontvingen het priesterschap zonder dat het door een eed bekrachtigd werd, 21 Jezus daarentegen ontving het mét een dergelijke bekrachtiging, toen tegen hem werd gezegd: ‘De Heer heeft gezworen, en komt op zijn eed niet terug: “Jij bent priester voor eeuwig.”’

(7:21) voor eeuwig – Andere handschriften lezen: ‘voor eeuwig, zoals Melchisedek dat was’.

NWV: Ook voor zover het niet zonder een gezworen eed is geschied 21 (want er zijn er inderdaad die zonder een gezworen eed priester zijn geworden, maar er is één met een eed gezworen door Degene die met betrekking tot hem zei: “Jehovah heeft gezworen (en hij zal geen spijt gevoelen): ‘Gij zijt priester in eeuwigheid’”)

CANIS: Bovendien is dit ook niet zonder eed geschied. Want de anderen zijn priesters geworden zonder eed, 21 maar Hij werd het door een eed van Hem, die tot Hem sprak: "De Heer heeft gezworen, En het zal Hem nimmer berouwen: Gij zijt Priester voor eeuwig!"

GRN: Daar komt ook nog Gods plechtige eed bij. Die anderen werden priester zonder dat God een eed zwoer. 21 Maar toen hij priester werd, legde God een eed af: De Heer heeft het gezworen en hij zal het niet herroepen: jij bent priester voor altijd.

HB: God zwoer dat Christus altijd priester zou zijn, wat Hij nooit van andere priesters heeft gezegd. 21 Alleen tegen Christus zei Hij: "De Here heeft een eed afgelegd en zal er nooit van terugkomen: U bent priester voor altijd."

LEI: Voorts, gebeurt er niets zonderdat het bezworen wordt, want genen zijn priesters geworden zonderdat het hun onder eede gegeven is, 21 maar hij heeft het onder eede ontvangen van Hem die tot hem zeide: De Heer heeft gezworen, en het zal Hem niet berouwen; gij zijt priester tot in eeuwigheid.

LU: En gelijk dit niet zonder eedzwering geschied is-want genen zijn zonder eedzwering priesters geworden, 21 maar deze met eedzwering door dengene, die tot hem gezegd heeft: "De Heer heeft gezworen, en het zal hem niet berouwen: Gij zijt een priester in eeuwigheid, naar de ordening van Melchizédek"-,

NAARD: En in zoverre het niet zonder eedzwering is geweest,- want de anderen zijn priesters geworden zonder eedzwering, 21 maar hij is dat geworden met een eed, gezworen door hem die tot hem zei: 'gezworen heeft de Heer, en het zal hem niet berouwen: jíj bent priester tot in de eeuwigheid' (Ps. 110,4);

PALM: En voor zover dit niet zonder eedzwering geschied is, (want genen zijn zonder eedzwering priesters geworden, 21 Maar Deze met eedzwering van Dien, Die tot Hem zeide: De Heere heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: Gij zijt Priester in eeuwigheid naar Melchizedeks ordening!)

TELOS: En voor zover het niet zonder eedzwering plaats had (want zij zijn wel zonder eedzwering priesters geworden,  21 maar Hij met eedzwering door Hem die tot Hem zei: ’De Heer heeft gezworen en het zal Hem niet berouwen: U bent priester tot in eeuwigheid’),

WILL: En dit gaat gepaard met een plechtige eed. Er is geen eed gezworen toen die anderen priester werden, 21 maar Hij is priester geworden met een eed die God Hem gezworen heeft, toen Hij zei: De Heer heeft het gezworen en zal het niet herroepen: U bent priester voor eeuwig.

 

Hebr. 10:30, (spreekt de Heere) is eruit in:

KJV: For we know him that hath said, Vengeance belongeth unto me, I will recompense, saith the Lord. And again, The Lord shall judge his people.

SV: Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere. En wederom: De Heere zal Zijn volk oordelen.

HSV: Wij kennen immers Hem Die gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden, spreekt de Heere, En verder: De Heere zal Zijn volk oordelen.

NBG 51: Want wij weten, wie gezegd heeft: Mij komt de wraak toe, Ik zal het vergelden! En wederom: De Here zal zijn volk oordelen.

NBV: We kennen immers degene die gezegd heeft: ‘Het is aan mij om te wreken, ik zal vergelden,’ en ook: ‘De Heer zal oordelen over zijn volk.’

NWV: Want wij kennen hem die gezegd heeft: “Aan mij is de wraak: ik wil vergelden”, en wederom: Jehovah zal zijn volk oordelen,”

CANIS: We weten toch, dat Hij gezegd heeft: "Aan Mij is de wraak; Ik zal vergelden;" en eveneens: "de Heer zal zijn volk oordelen."

GRN: We weten toch wie gezegd heeft: Ik zal wraak nemen, ik zal vergelden. En ook: De Heer zal rechtspreken over zijn volk.

HB: Wij weten dat God gezegd heeft: "Ik zal wraak nemen. Ik zal het kwaad vergelden." En Hij heeft ook gezegd: "Ik zal rechtspreken over mijn volk."

LEI: Wij weten toch hoe Hij gezegd heeft: Mij behoort de wraak: Ik zal het vergelden—en elders: De Heer zal zijn volk oordelen.

LU: Want wij kennen dengene, die zegt: "Mij is de wraak, Ik zal het vergelden"; en wederom: "De Heer zal zijn volk oordelen".

NAARD: Want wij weten wie gezegd heeft: 'aan mij is de wraak, ík zal vergelden' (Deut. 32,35); en elders: 'de Heer zal zijn gemeente oordelen' (Ps. 135,14);

PALM: Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn is de wraak, Ik zal het vergelden! En daarna: De Heere zal Zijn volk richten.

TELOS: Want wij kennen Hem die gezegd heeft: ’Aan Mij de wraak, Ik zal vergelden’. En opnieuw: ’De Heer zal zijn volk oordelen’.

WILL: We weten toch wie gezegd heeft: Mij komt het toe te straffen, Ik zal vergelden, en ook: De Heer zal rechtspreken over zijn volk.

 

Hebr. 10:34, (in de hemelen) is eruit in:

KJV: For ye had compassion of me in my bonds, and took joyfully the spoiling of your goods, knowing in yourselves that ye have in heaven a better and an enduring substance.

SV: Want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende, dat gij hebt in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen.

HSV: Want u hebt ook medelijden gehad met mij, in mijn boeien, en de beroving van uw eigendommen met blijdschap aanvaard, in de wetenschap dat u voor uzelf een beter en blijvend bezit in de hemelen hebt.

NBG 51: Want gij hebt met de gevangenen mede geleden en de roof van uw bezit blijmoedig aanvaard, want gij wist, dat gijzelf een beter en blijvend bezit hebt.

NBV: U hebt meegeleefd met de gevangenen onder u, en toen u van uw bezittingen beroofd werd, hebt u dat in vreugde aanvaard, in de wetenschap dat u iets beters bezit, een blijvend bezit voor uzelf.

NWV: Want Gij hebt zowel medegevoel kenbaar gemaakt ten aanzien van degenen die in de gevangenis waren, als de roof van Uw bezittingen met vreugde aanvaard, daar Gij wist dat GIJ zelf een beter en een blijvend bezit hebt.

CANIS: Inderdaad, toen hebt gij mee geleden met hen, die gevangen waren, en de roof uwer goederen met blijdschap verdragen, in de overtuiging, dat gij betere en blijvende goederen bezit.

GRN: U leefde mee met wie gevangen waren genomen en u verdroeg het blijmoedig wanneer men uw bezittingen roofde. U wist dat u iets beters en bestendigers bezat.

HB: Als er mensen gevangen werden gezet, had u net zoveel verdriet als zij. Als uw bezittingen werden afgenomen, bleef u opgewekt. U wist dat u iets beters had, wat nooit meer kon worden afgenomen.

LEI: Want gij hebt ook over mijn banden medelijden gehad, en de roving uwer goederen met blijdschap aangenomen, wetende, dat gij hebt in uzelven een beter en blijvend goed in de hemelen.

LU: Want gij hebt met de gevangenen medelijden gehad, en den roof uwer goederen met blijdschap verdragen, wetende, dat gij voor uzelven een beter en blijvend goed in den hemel hebt.

NAARD: Want met de gebondenen hebt ge méé-geleden, en de roof van uw bezittingen hebt ge met blijdschap aanvaard, in het besef dat ge zelf een beter en blijvend bezit hebt

PALM: Want gij had medelijden met de gevangenen, en het roven van uw goederen verdroeg gij met blijdschap, wetende, dat gij voor u zelven een betere en blijvende bezitting hebt in de hemel.

TELOS: Want u hebt ook mee geleden met de gevangenen en de roof van uw bezittingen met blijdschap aanvaard, daar u wist dat uzelf een beter en blijvend bezit hebt.

WILL: Want u hebt meegeleden met de gevangenen, u hebt de roof van uw bezit blijmoedig verdragen, in het besef dat u beschikt over een waardevoller en blijvend bezit.

 

Hebr. 11:11, Sara (heeft zij gebaard) is eruit in:

KJV: Through faith also Sara herself received strength to conceive seed, and was delivered of a child when she was past age, because she judged him faithful who had promised.

SV: Door het geloof heeft ook Sara zelve kracht ontvangen, om zaad te geven, en boven den tijd haars ouderdoms heeft zij gebaard; overmits zij Hem getrouw heeft geacht, Die het beloofd had.

HSV: Door het geloof heeft ook Sara zelf kracht ontvangen om zwanger te worden en een kind te baren, ondanks haar hoge ouderdom, omdat zij Hem getrouw heeft geacht Die het beloofd had.

NBG 51: Door het geloof heeft ook Sara kracht ontvangen om moeder te worden, en dat ondanks haar hoge leeftijd, daar zij Hem, die het beloofd had, betrouwbaar achtte.

NBV: Door haar geloof ontving ook Sara, hoewel ze onvruchtbaar was gebleven en niet meer in de bloei van haar leven was, de kracht om een kind te verwekken, en wel omdat ze vertrouwde op degene die de belofte had gedaan.

NWV: Door geloof kreeg ook Sara zelf kracht om zwanger te worden, zelfs toen zij de leeftijdsgrens was gepasseerd, daar zij hem getrouw achtte die de belofte gegeven had.

CANIS: Door het geloof heeft zelfs Sara, en nog wel boven de bepaalde leeftijd, de kracht tot zwangerschap ontvangen, omdat ze Hem, die het beloofd had, voor getrouw heeft gehouden.

GRN: Door haar geloof heeft Sara, die onvruchtbaar was, de kracht gekregen om zwanger te worden, ondanks haar hoge leeftijd. Zij geloofde dat God zijn woord zou houden.

HB: Sara vertrouwde op God en kreeg daarom een zoon, toen zij daar eigenlijk al te oud voor was. God had het haar beloofd en zij erkende dat Hij te vertrouwen is.

LEI: Door het geloof heeft zelfs Sara de kracht gekregen om bevrucht te worden, en dat toen zij den daartoe gezetten leeftijd voorbij was; omdat zij Hem die het beloofd had voor getrouw hield.

LU: Door het geloof ontving ook Sara zelve kracht, dat zij zwanger werd, en baarde boven den tijd des ouderdoms; want zij achtte Hem getrouw, die het beloofd had.

NAARD: In geloof heeft zelfs Sara kracht ontvangen voor het voortbrengen van een nazaat, ook voorbij het tijdstip van de jeugdige bloei,- daar zij hem die de belofte verkondigd geloofwaardig achtte.

PALM: Door het geloof heeft ook Sara zelve het vermogen der vruchtbaarwording verkregen, en gebaard na de tijd des rijpen ouderdoms, omdat zij Hem getrouw achtte, Die het beloofd had.

TELOS: Door het geloof ontving hij, hoewel Sara zelf onvruchtbaar was, kracht om te verwekken, en dat boven de bepaalde leeftijd, omdat hij Hem trouw achtte die het beloofd had.

WILL: Door het geloof heeft ook Sara, die onvruchtbaar was, de kracht ontvangen om ondanks haar hoge leeftijd nog moeder te worden, omdat ze Hem die de belofte had gedaan, betrouwbaar achtte.

 

Jac. 5:16, Opmerking - In het Grieks, is misdaden “paraptomata”en is zonden “hamartias”; hier wordt het woord voor “misdaden”verkeerd vertaald door “zonden”) in:

KJV: Confess your faults one to another, and pray one for another, that ye may be healed. The effectual fervent prayer of a righteous man availeth much.

SV: Belijdt elkander de misdaden, en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt; een krachtig gebed des rechtvaardigen vermag veel.

HSV: Belijd elkaar de overtredingen en bid voor elkaar, opdat u gezond wordt. Een krachtig gebed van een rechtvaardige brengt veel tot stand.

NBG 51: Belijdt daarom elkander uw zonden en bidt voor elkander, opdat gij genezing ontvangt. Het gebed van een rechtvaardige vermag veel, doordat er kracht aan verleend wordt.

NBV: Beken elkaar uw zonden en bid voor elkaar, dan zult u genezen. Want het gebed van een rechtvaardige is krachtig en mist zijn uitwerking niet.

NWV: Belijdt elkaar daarom openlijk UW zonden en bidt voor elkaar, opdat Gij gezond gemaakt moogt worden. De smeking van een rechtvaardige heeft, als ze in werking is, veel kracht.

CANIS: Belijdt dus elkander uw zonden en bidt voor elkaar, opdat gij genezen moogt worden. Veel vermag het krachtdadig gebed van een rechtvaardige.

GRN: Beken dus aan elkaar uw zonden en bid voor elkaar. Dan zult u genezen. Want het gebed van iemand die de wil van God doet, bezit een krachtige uitwerking.

HB: Beken daarom uw zonden aan elkaar en bid voor elkaar, zodat u genezen wordt. Want als een goed en rechtvaardig mens God om iets bidt, heeft dat een geweldige uitwerking.

LEI: Belijdt dan elkander uw zonden en bidt voor elkander opdat gij genezen moogt worden. Veel vermag het vurig gebed van een rechtschapene.

LU: De een belijde den ander zijne zonden: en bidt voor elkander, opdat gij gezond wordt. Het gebed des rechtvaardigen vermag veel, als het ernstig is.

NAARD: Belijdt daarom elkander de zonden en bidt voor elkaar, opdat ge genezing vindt;
met kracht begiftigd vermag een smeking van een rechtvaardige veel

PALM: Belijdt elkaar uw misdrijven, en bidt voor elkaar, opdat gij genezing verkrijgt; het dringend gebed van de rechtvaardigen vermag veel.

TELOS: Belijd dus elkaar de zonden en bidt voor elkaar, opdat u gezond wordt. Een krachtig gebed van een rechtvaardige vermag veel.

WILL: Belijd daarom elkaar uw zonden en bid voor elkaar, opdat u genezing vindt. Het vurig gebed van een rechtvaardige bereikt veel.

 

1 Pet. 1:22, (door den Geest) is eruit in:

KJV: Seeing ye have purified your souls in obeying the truth through the Spirit unto unfeigned love of the brethren, see that ye love one another with a pure heart fervently:

SV: Hebbende dan uw zielen gereinigd in de gehoorzaamheid der waarheid, door den Geest, tot ongeveinsde broederlijke liefde, zo hebt elkander vuriglijk lief uit een rein hart;

HSV: Nu u dan uw zielen gereinigd hebt in de gehoorzaamheid aan de waarheid, door de Geest, tot ongeveinsde broederliefde, heb elkander dan vurig lief uit een rein hart,

NBG 51: Nu gij uw zielen door gehoorzaamheid aan de waarheid gereinigd hebt tot ongeveinsde broederliefde, hebt dan elkander van harte en bestendig lief,

NBV: Nu u gehoorzaam bent aan de waarheid, is uw hart gelouterd en kunt u oprecht van uw broeders en zusters houden; heb elkaar dan ook onvoorwaardelijk lief, met een zuiver hart,

NWV: Nu GIJ UW ziel hebt gezuiverd door [UW] gehoorzaamheid aan de waarheid, met ongehuichelde broederlijke genegenheid als resultaat, moet GIJ elkaar intens liefhebben vanuit het hart.

CANIS: En nu gij door gehoorzaamheid aan de waarheid uw zielen tot ongeveinsde broederliefde hebt geheiligd, nu moet gij elkander van harte en vurig beminnen.

GRN: Door aan de waarheid gehoor te geven hebt u uw hart gereinigd en is oprechte onderlinge liefde mogelijk geworden. Heb elkaar dan ook met hart en ziel lief,

HB: Nu u aan de waarheid gehoor hebt gegeven, bent u innerlijk gezuiverd en kunt u de broeders oprecht liefhebben. Heb elkaar dan ook altijd van harte lief.

LEI: Nadat gij dan uw ziel door de gehoorzaamheid aan de waarheid geheiligd hebt tot ongeveinsde broederliefde, moet gij elkander van harte liefhebben,

LU: Reinigt uwe zielen in de gehoorzaamheid aan de waarheid door den Geest, tot ongeveinsde broederliefde, en hebt elkander vurig lief uit een rein hart,

NAARD: Nu ge in de gehoorzaamheid aan de waarheid uw zielen hebt geheiligd tot ongeveinsde broeder-en-zusterliefde, zult ge elkaar ook van harte en innig liefhebben,

PALM: Reinigt dan uw zielen, in gehoorzaamheid van de waarheid, door de Geest, tot ongeveinsde broederliefde, elkaar vurigbeminnende met een rein hart:

TELOS: Daar u uw zielen hebt gereinigd door de gehoorzaamheid aan de waarheid, tot ongeveinsde broederliefde, hebt elkaar vurig lief uit een rein hart,

WILL: Nu u, door de waarheid gehoorzaam te aanvaarden, uw hart hebt gereinigd voor een oprechte broederliefde, moet u elkaar ook met hart en ziel liefhebben,

 

1 Pet. 4:1, (Christus heeft voor ons geleden; (voor ons) is eruit in:

KJV: Forasmuch then as Christ hath suffered for us in the flesh, arm yourselves likewise with the same mind: for he that hath suffered in the flesh hath ceased from sin;

SV: Dewijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent gij u ook met dezelfde gedachte, namelijk dat wie in het vlees geleden heeft, die heeft opgehouden van de zonde;

HSV: Welnu, omdat Christus voor ons in het vlees geleden heeft, moet ook u zich wapenen met dezelfde gedachte: wie in het vlees geleden heeft, is opgehouden met de zonde,

NBG 51: Daar Christus dan naar het vlees geleden heeft, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte, dat, wie naar het vlees geleden heeft, onttrokken is aan de zonde,

NBV: Nu dan, omdat Christus tijdens zijn leven op aarde heeft geleden, moet u zich net als hij wapenen met de gedachte dat wie in zijn aardse leven geleden heeft, met de zonde heeft afgerekend.

NWV: Daar Christus dan in het vlees heeft geleden, zo wapent ook GIJ U met dezelfde gezindheid; want de persoon die in het vlees heeft geleden, heeft opgehouden te zondigen.

CANIS: Daar Christus nu naar het vlees heeft geleden, moet ook gij u wapenen met dezelfde gedachte: wie lijdt naar het vlees, is los van de zonde;

GRN: Christus heeft in zijn aards bestaan geleden. Stelt u zich daar dan ook op in en zoek daarin uw kracht. Want wie in dit bestaan geleden heeft, heeft afgerekend met de zonde.

HB: Omdat Christus voor ons geleden heeft en gestorven is, moeten wij ons wapenen met dezelfde innerlijke overtuiging als Hij. Omdat Hij heeft geleden, heeft de zonde zijn macht over ons verloren.

LEI: Daar dan Christus lichamelijk geleden heeft, moet gij u ook met dezelfde gedachte wapenen, dat hij die lichamelijk geleden heeft aan de zonde onttrokken is;

LU: Dewijl nu Christus voor ons geleden heeft in het vlees, zo wapent u ook met diezelfde gezindheid; want wie in het vlees lijdt, houdt op van de zonde,

NAARD: Omdat Christus in vlees-en-bloed geleden heeft, wapent ook gij u dan met dezelfde gedachte, dat wie geleden heeft in vlees-en-bloed ontheven is aan zonde,-

PALM: Dewijl dan Christus voor ons in het vlees geleden heeft, zo wapent u ook met dezelfde zin, dat die in het vlees geleden heeft, opgehoudenheeft te zondigen;

TELOS: Daar Christus dus in het vlees geleden heeft, moet u zich ook met dezelfde gedachte wapenen; want wie in het vlees lijdt, heeft afgedaan met de zonde,

WILL: Omdat Christus tijdens zijn aardse leven geleden heeft naar het lichaam, moet ook u zich wapenen met diezelfde gedachte, namelijk dat Hij die tijdens zijn aardse leven heeft geleden, met de zonde heeft afgerekend;


 

1 Pet. 4:14, (Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat, Hij wordt verheerlijkt) is eruit in:

KJV: If ye be reproached for the name of Christ, happy are ye; for the spirit of glory and of God resteth upon you: on their part he is evil spoken of, but on your part he is glorified.

SV: Indien gij smaadheid lijdt om de Naam van Christus, zo zijt gij gelukzalig; want de Geest van heerlijkheid, die de Geest van God is, rust op u. Wat hen betreft, Hij wordt wel gelasterd; wat u betreft, Hij wordt verheerlijkt.

HSV: Als u smaad wordt aangedaan om de Naam van Christus, dan bent u zalig, want de Geest van de heerlijkheid en van God rust op u. Wat hen betreft wordt Hij wel gelasterd, maar wat u betreft wordt Hij verheerlijkt.

NBG 51: Indien gij door de naam van Christus smaad lijdt, zijt gij zalig, daar de Geest der heerlijkheid en de Geest Gods op u rust.

NBV: Als u gehoond wordt omdat u de naam van Christus draagt, prijs u dan gelukkig, want dat betekent dat de Geest van God in al zijn luister op u rust.

NWV: Indien GIJ om de naam van Christus wordt gesmaad, ZIJT GIJ gelukkig, want de geest der heerlijkheid, ja, de geest van God, rust op U.

CANIS: Zalig zijt gij, zo gij om Christus’ naam smaad ondergaat; want dan rust op u de Geest der glorie, de Geest van God.

GRN: Als men u uitscheldt omdat u Christus volgt, prijs u dan gelukkig. Want het betekent dat de Geest van de glorie, de Geest van God, op u rust.

HB: Wees blij als u uitgescholden wordt omdat u bij Jezus hoort. Want als dat gebeurt, is dat het bewijs dat de heerlijkheid van de Geest van God op u rust.

LEI: Zalig gij, als gij om den naam van Christus gesmaad wordt; want dan rust op u de geest der heerlijkheid en van God.

LU: Zalig zijt gij, wanneer gij om den naam van Christus gesmaad wordt; want de Geest, die de Geest der heerlijkheid en van God is, rust op u; bij hen wordt hij gelasterd, maar bij u wordt hij geprezen.

NAARD: Als ge, één met de naam van Christus, wordt gehoond, zalig zijt ge, omdat de Geest der heerlijkheid, ook de Geest van God, rust op ú.

PALM: Indien gij smaadheid lijdt om de Naam van Christus, zo zijt gij gelukzalig; want de Geest van heerlijkheid, die de Geest van God is, rust op u. Wat hen betreft, Hij wordt wel gelasterd; wat u betreft, Hij wordt verheerlijkt.

TELOS: Als u in de naam van Christus smaad lijdt, bent u gelukkig, omdat de Geest van de heerlijkheid en kracht en Die van God op u rust.

WILL: Prijs u gelukkig, als men u hoont om de naam van Christus: het is een teken dat de Geest der heerlijkheid, die de Geest van God is, op u rust.

 

1 Pet. 5:10, (Jezus) is eruit in:

KJV: But the God of all grace, who hath called us unto his eternal glory by Christ Jesus, after that ye have suffered a while, make you perfect, stablish, strengthen, settle you.

SV: De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke, en fondere ulieden.

HSV: De God nu van alle genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, Hij Zelf moge u – na een korte tijd van lijden – toerusten, bevestigen, versterken en funderen.

NBG 51: Doch de God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hij zal u, na een korte tijd van lijden, volmaken, bevestigen, sterken en grondvesten.

NBV: Maar al moet u nog korte tijd lijden, God, de bron van alle genade, heeft u geroepen om in Christus Jezus deel te krijgen aan zijn eeuwige luister. God zal u sterk en krachtig maken, zodat u staande zult blijven en niet meer zult wankelen.

NWV: Maar nadat GIJ een korte tijd hebt geleden, zal de God van alle onverdiende goedheid, die U geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in eendracht met Christus, zelf U opleiding voleindigen, hij zal U standvastig maken, hij zal U sterk maken.

CANIS: De God van alle genade, die u in Christus riep tot zijn eeuwige glorie, Hij zal u na kortstondig lijden oprichten en sterken, stevigen en bevestigen.

GRN: Maar God, de bron van alle goedheid, heeft u geroepen om door uw verbondenheid met Christus te delen in zijn eeuwige glorie. Na het lijden, dat maar van korte duur is, zal hij uw krachten herstellen en u onwankelbaar oprichten.

HB: Onze God is een en al ontferming. Hij heeft u allen geroepen om deel te hebben aan dezelfde eeuwige heerlijkheid als Christus. Nadat het een korte tijd heel moeilijk is geweest, zal Hij u persoonlijk overeind helpen op de plaats waar u hoort te staan. Hij zal u zó sterk maken dat u nooit meer hoeft te wankelen.

LEI: De God van alle genade, die u in Christus geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid, Hijzelf zal u, nadat gij een korte wijle geleden hebt, toerusten, sterken, bevestigen, grondvesten.

LU: De God nu aller genade, die u in Christus Jezus geroepen heeft tot zijne eeuwige heerlijkheid, Hij zelf zal u, nadat gij een kleinen tijd geleden hebt, volmaken, bevestigen, versterken, gronden.

NAARD: Maar de God van alle genade, die u geroepen heeft tot zijn eeuwige heerlijkheid in Christus, zal u na een korte tijd van lijden zelf toerusten, bevestigen, sterken, grondvesten;

PALM: De God nu van alle genade, die ons tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus geroepen heeft, nadat wij weinig tijds geleden zullen hebben; hij zelf volmaakt, bevestigt, versterkt, grondvest u.

TELOS: De God nu van alle genade, die u heeft geroepen tot zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, Hij zal u, nadat u een korte tijd geleden hebt, volmaken, bevestigen, versterken, grondvesten.

WILL: De God van alle genade, die u in Christus tot zijn eeuwige heerlijkheid heeft geroepen, Hijzelf zal u na een korte tijd van lijden weer oprichten en bevestigen en stevig zetten op hechte grondslagen.

 

1 Pet. 5:11, Hem zij de heerlijkheid-(heerlijkheid) is eruit in:

KJV: To him be glory and dominion for ever and ever. Amen.

SV: Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.

HSV: Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen.

NBG 51: Hem zij de kracht in alle eeuwigheid! Amen.

NBV: Hem komt de macht toe, voor eeuwig. Amen.

NWV: Hem zij de macht in eeuwigheid. Amen.

CANIS: Hem is de kracht in de eeuwen der eeuwen. Amen!

GRN: Van hem is de macht voor altijd en eeuwig! Amen.

HB: Voor Hem is alle macht, voor altijd en eeuwig. Amen!

LEI: Hij heeft de kracht tot in alle eeuwigheid. Amen.

LU: Hem zij eer en macht van eeuwigheid tot eeuwigheid! Amen.

NAARD: hem zij de kracht tot in de eeuwen der eeuwen. Amen

PALM: Hem zij de eer en heerlijkheid, tot in alle eeuwigheid, Amen!

TELOS: Hem zij de heerlijkheid en de kracht tot in alle eeuwigheid! Amen.

WILL: Hem is de kracht in eeuwigheid. Amen.

 

2 Pet. 2:17, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt.

(in der eeuwigheid) is eruit in:

KJV: These are wells without water, clouds that are carried with a tempest; to whom the mist of darkness is reserved for ever.

SV: Deze zijn waterloze fonteinen, wolken van een draaiwind gedreven, denwelken de donkerheid der duisternis in der eeuwigheid bewaard wordt.

HSV: Deze mensen zijn bronnen zonder water, wolken die door een wervelwind voortgedreven worden, voor wie de diepste duisternis tot in eeuwigheid bewaard wordt.

NBG 51: Dezen zijn bronnen zonder water, nevelen, door een windvlaag voortgejaagd, voor wie de donkerste duisternis is weggelegd.

NBV: Droogstaande bronnen zijn het, mistflarden die door een wervelwind voortgejaagd worden. De diepste duisternis wacht hun,

NWV: Dezen zijn bronnen zonder water, en nevels door een hevige storm voortgejaagd, en voor hen is de donkerheid van de duisternis weggelegd.

CANIS: Ze zijn bronnen zonder water, nevelwolken opgestuwd door de wind; de uiterste duisternis staat hen te wachten.

GRN: Deze lieden zijn uitgedroogde bronnen, wolken voortgejaagd door de storm. De diepste duisternis staat hun te wachten.

HB: Deze mensen zijn net opgedroogde bronnen; zij beloven veel, maar geven weinig. Zij zijn net wolken die door de wind worden voortgejaagd. Wat hun te wachten staat, is de zwarte duisternis.

LEI: dien toch zij die door de erkenning van den Heer en redder Jezus Christus aan de bezoedelingen der wereld ontvlucht zijn, daardoor weer verstrikt, het onderspit delven, dan wordt hun later lot erger dan hun vorig.

LU: Want indien zij den besmettingen der wereld ontvloden zijn door de kennis van den Heer en Zaligmaker Jezus Christus, maar wederom in deze ingewikkeld en overwonnen worden, zo is hun het laatste erger geworden dan het eerste.

NAARD: Zij zijn bronnen zonder water, mistflarden door een stormwind voortgedreven, voor wie het donker van de duisternis wordt bewaard

PALM: Deze zijn waterloze bronnen, dwarrelende wolken, die door de stormwind worden omgedreven; hun is het donkerste van de duisternis tot in eeuwigheid bestemd.

TELOS: Dezen zijn waterloze bronnen en nevelen door de storm voortgedreven, voor wie de donkerheid van de duisternis bewaard wordt.

WILL: Zij zijn bronnen zonder water, door de storm voortgejaagde wolken; de diepste duisternis is voor hen weggelegd.

 

1 Joh. 1:7, (Christus) is eruit in:

KJV: But if we walk in the light, as he is in the light, we have fellowship one with another, and the blood of Jesus Christ his Son cleanseth us from all sin.

SV: Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

HSV: Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

NBG 51: maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkander; en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

NBV: Maar gaan we onze weg in het licht, zoals hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde.

NWV: Indien wij echter in het licht wandelen zoals hij zelf in het licht is, dan hebben wij deel met elkaar, en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

CANIS: Maar wanneer we wandelen in het licht, zoals Hij in het Licht verkeert, dan is er gemeenschap tussen ons beiden, en reinigt het Bloed van Jesus, zijn Zoon, ons van alle zonde.

GRN: Maar als we de weg van het licht bewandelen, zoals hij staat in het licht, dan zijn we met elkaar verbonden en maakt het bloed van zijn Zoon Jezus ons rein van elke zonde.

HB: Maar als wij in het licht van God leven, zijn wij één met elkaar en wast het bloed van Zijn Zoon Jezus ons schoon van al onze zonden.

LEI: maar indien wij in het licht verkeren zoals Hij in het licht is, dan hebben wij gemeenschap met elkander en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonden.

LU: maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, zo hebben wij gemeenschap met elkander, en het bloed van zijnen Zoon Jezus Christus maakt ons rein van alle zonde.

NAARD: als we in het licht wandelen zoals hij in het licht verkeert, dan is er gemeenschap tussen ons beiden en reinigt het bloed van zijn zoon Jezus ons van alle zonde;

PALM: Maar indien wij in het licht wandelen, gelijk Hij in het licht is, dan hebben wij onderlinge gemeenschap, en het bloed van Jezus Christus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

TELOS: Maar als wij in het licht wandelen, zoals Hij in het licht is, hebben wij gemeenschap met elkaar, en het bloed van Jezus, zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde.

WILL: Maar als wij onze weg gaan in het licht – zoals Hij zelf in het licht woont – dan zijn wij met elkaar verbonden en reinigt het bloed van zijn Zoon Jezus ons van elke zonde.

 

1 Joh. 2:7, (van den beginne) is eruit in:

KJV: Brethren, I write no new commandment unto you, but an old commandment which ye had from the beginning. The old commandment is the word which ye have heard from the beginning.

SV: Broeders! Ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van den beginne gehad hebt; dit oud gebod is het woord, dat gij van den beginne gehoord hebt.

HSV: Broeders, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat u vanaf het begin hebt gehad; dit oude gebod is het woord dat u vanaf het begin hebt gehoord.

NBG 51: Geliefden, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat gij van den beginne gehad hebt. Dit oude gebod is het woord, dat gij gehoord hebt.

NBV: Geliefde broeders en zusters, ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor maar een oud, dat u vanaf het begin bekend is. Dat oude gebod is de boodschap die u gehoord hebt.

NWV: Geliefden, ik schrijf U geen nieuw gebod, maar een oud gebod, dat GIJ van [het] begin af hebt gehad. Dit oude gebod is het woord dat GIJ hebt gehoord

CANIS: Geliefden, niet over een nieuw gebod schrijf ik u, maar over een oud, dat gij gehad hebt van de aanvang af; dat oude gebod is het woord, dat gij gehoord hebt.

GRN: Vrienden, ik houd u in deze brief geen nieuw gebod voor, maar een oud. Oud, omdat het de boodschap is die u van het begin af hebt gehoord.

HB: Beste vrienden, ik schrijf u geen nieuw maar een oud gebod; u kent het al vanaf het begin.

LEI: Geliefden, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar een oud, een dat gij van den aanvang af gehad hebt; het oude gebod is het woord dat gij hebt gehoord.

LU: Broeders, ik schrijf u geen nieuw gebod, maar het oude gebod, hetwelk gij hebt gehad van den beginne: dit oude gebod is het woord, hetwelk gij van den beginne gehoord hebt.

NAARD: Geliefden, het is geen nieuw gebod dat ik u schrijf, nee het is een óud gebod
dat ge al hebt van het begin af: het gebod van vanouds is het woord dat ge hebt gehoord!

PALM: Broeders! Ik schrijf u geen nieuw gebod voor, maar een oud gebod, hetwelk gij gehad hebt van den beginne af; het is het oude gebod, is het Woord, dat gij gehoord hebt van den beginne af.

TELOS: Geliefden, geen nieuw gebod schrijf ik u, maar een oud gebod, dat u van het begin af hebt gehad. Dit oude gebod is het woord dat u gehoord hebt.

WILL: Geliefden, niet over een nieuw gebod schrijf ik u, maar over een oud gebod, dat u vanaf het begin hebt gehad. Het oude gebod is het woord dat u hebt gehoord.

 

1 Joh. 4:3, (Christus in het vlees gekomen is) is eruit in:

KJV: And every spirit that confesseth not that Jesus Christ is come in the flesh is not of God: and this is that spirit of antichrist, whereof ye have heard that it should come; and even now already is it in the world.

SV: En alle geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van den antichrist, welken geest gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu alrede in de wereld.

HSV: en elke geest die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, is niet uit God; maar dat is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en die nu al in de wereld is.

NBG 51: en iedere geest, die Jezus niet belijdt, is niet uit God. En dit is de geest van de antichrist, waarvan gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu reeds in de wereld.

NBV: Iedere geest die dit niet belijdt, komt niet van God; dat is de geest van de antichrist, waarvan u hebt gehoord dat hij zal komen – nu al is hij in de wereld.

(4:3) Iedere geest die dit niet belijdt – Andere handschriften lezen: ‘Iedere geest die niet belijdt dat Jezus Christus als mens gekomen is’.

NWV: maar elke geïnspireerde uiting die Jezus niet belijdt, spruit niet uit God voort. Wat meer is, dit is de [geïnspireerde uiting] van de antichrist, waarvan GIJ gehoord hebt dat hij zou komen, en nu is hij reeds in de wereld.

CANIS: Maar iedere geest, die Jesus niet belijdt, is niet uit God; dat is er een van den Antichrist, die komt, zoals gij gehoord hebt, en die nu reeds in de wereld is.

GRN: En iedereen die Jezus’ menszijn ontkent, behoort de Geest van God niet toe. Zo iemand wordt bezield door de geest van de vijand van Christus. U hebt gehoord dat die zou komen, maar hij is nu al in de wereld aanwezig.

HB: Ieder die dat ontkent, heeft de geest van de antichrist, de vijand van Christus, waarvan wij weten dat hij komen zou, maar die nu al in de wereld aktief is.

LEI: en iedere geest die Jezus niet belijdt is niet uit God; en dat is de geest van den Antichrist, van welken geest gij gehoord hebt dat hij in de wereld zou komen, en nu is hij reeds in de wereld.

LU: en iedere geest, die niet belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is niet van God; en dit is de geest van den antichrist, van welken gij gehoord hebt, dat hij komen zal, en hij is nu alreeds in de wereld.

NAARD: en iedere geest die Jezus niet belijdt is niet uit God: dat is dan die van de antichrist,
waarvan ge gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu reeds in de wereld

PALM: Maar elke geest, die Jezus Christus de in het vlees gekomenen, niet belijdt, is niet uit God: ja dit is die van de antichrist, welken gij gehoord hebt, dat komen zal, en is nu reeds in de wereld.

TELOS: en iedere geest die niet Jezus als in het vlees gekomen belijdt, is niet uit God; en dit is de geest van de antichrist, waarvan u gehoord hebt dat hij komt, en hij is nu al in de wereld.

WILL: iedere geest die dit van Jezus loochent, komt niet van God. Het is de geest van de antichrist. U hebt gehoord dat Hij zal komen, maar Hij is al in de wereld, nu al.

 

1 Joh. 4:9, (geboren) is eruit in:

KJV: In this was manifested the love of God toward us, because that God sent his only begotten Son into the world, that we might live through him.

SV: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.

HSV: Hierin is de liefde van God aan ons geopenbaard, dat God Zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij zouden leven door Hem.

NBG 51: Hierin is de liefde Gods jegens ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij zouden leven door Hem.

NBV: En hierin is Gods liefde ons geopenbaard: God heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden, opdat we door hem zouden leven.

NWV: Hierdoor werd de liefde Gods in ons geval openbaar gemaakt, dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft uitgezonden, opdat wij door bemiddeling van hem leven zouden verwerven.

CANIS: Hierdoor heeft Gods liefde zich aan ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij door Hem zouden leven.

GRN: Gods liefde voor ons is hieraan duidelijk geworden: hij heeft zijn enige Zoon in de wereld gezonden om ons door hem het leven te geven.

HB: God heeft ons laten zien hoe groot Zijn liefde voor ons is, door Zijn enige Zoon naar deze slechte wereld te sturen. Door Hem wilde God ons nieuw leven geven.

LEI: Hierin heeft de liefde van God zich onder ons geopenbaard dat God zijn eniggeboren Zoon naar de wereld heeft gezonden; opdat wij door hem zouden leven.

NAARD: Hierin is de liefde Gods onder ons verschenen, dat God zijn Zoon, de eniggeborene, tot de wereld heeft gezonden opdat wij door hem zullen leven

LU: Hierin is de liefde Gods jegens ons verschenen, dat God zijnen eniggeboren Zoon gezonden heeft in de wereld, opdat wij door hem leven zouden.

PALM: Hierin is de liefde van God voor ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld gezonden heeft, opdat wij door hem zouden leven.

TELOS: Hierin is de liefde van God ten aanzien van ons geopenbaard, dat God zijn eniggeboren Zoon in de wereld heeft gezonden, opdat wij zouden leven door Hem.

WILL: En de liefde die God is, is onder ons verschenen doordat Hij zijn enige Zoon in de wereld gezonden heeft, om ons door Hem het leven te brengen.

 

1 Joh. 4:19, Wij hebben Hem lief. (Hem) is eruit in

KJV: We love him, because he first loved us.

SV: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefgehad heeft.

HSV: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst liefhad.

NBG 51: Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

NBV: Wij hebben lief omdat God ons het eerst heeft liefgehad.

NWV: Wat ons betreft, wij hebben lief omdat hij ons eerst heeft liefgehad.

CANIS: Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad.

GRN: Wij hebben lief, omdat God ons het eerst heeft liefgehad.

HB: Dat wij Hem liefhebben, komt doordat Hij ons het eerst heeft liefgehad.

LEI: Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst liefhad.

LU: Laat ons Hem liefhebben, want Hij heeft ons eerst liefgehad.

NAARD: Wij, we hebben lief omdat hij als eerste ons heeft liefgehad

PALM: Wij hebben Hem lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

TELOS: Wij hebben lief, omdat Hij ons eerst heeft liefgehad.

WILL: Wij hebben lief, omdat Hij ons het eerst heeft liefgehad.

 

1 Joh. 5:7,8, Want Drie zijn er, Die getuigen in (den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde), de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een. alles tussen haken is eruit in:

KJV: For there are three that bear record in heaven, the Father, the Word, and the Holy Ghost: and these three are one. 8 And there are three that bear witness in earth, the Spirit, and the water, and the blood: and these three agree in one.

SV: Want Drie zijn er, Die getuigen in den hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest; en deze Drie zijn Een. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot een.

HSV: Want drie zijn er die getuigen is de hemel: de Vader, Het Woord en de Heilige Geest; en deze drie zijn één. 8 En drie drie zijn er die getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn éénstemmig.

NBG 51: Want drie zijn er, die getuigen in de hemel: de Vader, het Woord, en de Heilige Geest; en deze drie zijn een. 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde: de Geest en het water en het bloed, en de drie zijn tot een.

NBV: Er zijn dus drie getuigen: 8 de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend.

(5:7- 8) Er zijn dus drie getuigen: de Geest, het water en het bloed, en het getuigenis van deze drie is eensluidend – Andere handschriften lezen: ‘Er zijn dus drie getuigen in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En er zijn drie getuigen op de aarde: de Geest, het water en het bloed; en deze drie zijn één’.

NWV: Want er zijn er drie die getuigenis afleggen, 8 de geest en het water en het bloed, en de drie stemmen overeen.

CANIS: Zodat er drie zijn, die getuigenis afleggen (in de hemel: de Vader, het Woord en de heilige Geest; en deze drie zijn één. En drie zijn er, die getuigenis afleggen op de aarde) : 8 de Geest, het Water en het Bloed; en deze drie zijn eenstemmig.

GRN: Er zijn dus drie getuigen: 8 de Geest, het water en het bloed, en deze drie getuigen stemmen met elkaar overeen.

HB: Er zijn drie getuigen in de hemel: De Vader, Christus en de Heilige Geest; samen zijn Zij één. 8 En er zijn drie getuigen op aarde: De Heilige Geest, het water waarin wij gedoopt worden en het bloed van Christus, dat voor ons gevloeid heeft; ook deze drie horen bij elkaar.

LEI: Want drie zijn de getuigen; 8 de Geest, het water en het bloed; en die drie zijn eenstemmig.

LU: Want drie zijn er die getuigen: 8 de Geest, en het water, en het bloed; en die drie zijn tot één.

NAARD: zodat er drie zijn die getuigen: 8 de Geest, het water en het bloed, en deze drie zijn éénstemmig

PALM: Want drie zijn er, Die getuigen (in de hemel, de Vader, het Woord en de Heilige Geest, en deze Drie zijn één; 8 En drie zijn er, die getuigen op de aarde) de Geest, en het water, en het bloed; en deze drie zijn tot één.

TELOS: Want drie zijn er die getuigen: 8 de Geest en het water en het bloed, en deze drie zijn eenstemmig.

WILL: Want er zijn drie getuigen, 8 de geest, het water en het bloed, en deze drie stemmen overeen.

 

Jud. 25. Den alleen wijzen God. (wijzen) is eruit in:

KJV: To the only wise God our Saviour, be glory and majesty, dominion and power, both now and ever. Amen.

SV: Den alleen wijzen God, onzen Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, beide nu en in alle eeuwigheid. Amen.

HSV: de alleenwijze God, onze Zaligmaker, zij heerlijkheid en majesteit, kracht en macht, nu en in alle eeuwigheid. Amen.

NBG 51: de enige God, onze Heiland, zij door Jezus Christus, onze Here, heerlijkheid, majesteit, kracht en macht voor alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheden! Amen.

NBV: De enige God, die de macht heeft u voor struikelen  25 te behoeden en u onberispelijk en juichend van vreugde voor zijn majesteit te laten verschijnen, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer, hem behoort de luister, de majesteit, de kracht en de macht, vóór alle eeuwigheid, nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.

NWV: aan [de] enige God, onze Redder door bemiddeling van Jezus Christus, onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, macht en autoriteit in alle voorbijgegane eeuwigheid en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.

CANIS: - aan den enigen God, onzen Redder door Jesus Christus onzen Heer, aan Hem zij de glorie en grootheid, de kracht en de macht vóór alle eeuwigheid, en nu en in alle eeuwigheid. Amen!

GRN: aan de enige God, die ons redt door Jezus Christus, onze Heer, komt heerlijkheid toe en majesteit, macht en gezag, voor de aanvang der tijden, nu, en voor altijd en eeuwig. Amen.

HB: Hij is de enige God; Hij redt ons door onze Here Jezus Christus. Voor Hem is alle heerlijkheid en majesteit, alle kracht en macht, sinds het begin, nu en voor eeuwig. Amen.

LEI: den enigen God, onzen redder door Jezus Christus, onzen Heer, Hem zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht voor alle eeuwigheid en nu en tot in alle eeuwigheid. Amen.

LU: den enigen God, onzen Zaligmaker, door Jezus Christus, onzen Heer, zij eer en majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuwen, en nu, en tot in alle eeuwigheid! Amen.

NAARD: aan hem die alleen God is, onze redder door Jezus Christus, onze Heer, zij glorie, majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuwigheid én nu én tot in alle eeuwen. Amen.

PALM: De alleen wijzen God, onze Zaligmaker, zij eer, en majesteit, en heerlijkheid, en heerschappij, nu en in alle eeuwigheid. Amen!

TELOS: de enige God onze Heiland, door Jezus Christus onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, voor alle eeuwen, en nu, en tot in alle eeuwigheid! Amen.

WILL: aan de enige God, die ons redt door Jezus Christus onze Heer, zij heerlijkheid, majesteit, kracht en macht, vóór alle eeuwigheid, nu, en in alle eeuwigheid! Amen.

 

Opb. 1:8, (het Begin en het Einde) is eruit in:

KJV: I am Alpha and Omega, the beginning and the ending, saith the Lord, which is, and which was, and which is to come, the Almighty.

SV: Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.

HSV: Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, zegt de Heere, Die is en Die was en Die komt, de Almachtige.

NBG 51: Ik ben de alfa en de omega, zegt de Here God, die is en die was en die komt, de Almachtige.

NBV: ‘Ik ben de alfa en de omega,’ zegt God, de Heer, ‘ik ben het die is, die was en die komt, de Almachtige.’

NWV:”Ik ben de Alfa en de Omega,”zegt Jehovah God, “Hij die is en die was en die komt, de Almachtige.

CANIS: Ik ben de Alfa en Omega, zegt God de Heer, Hij die is, en die wàs en die kòmt: de Almachtige.

GRN: ‘Ik ben de alfa en de omega,’ zegt God, de Heer, die is, die was en die komt, de Almachtige.

HB: "Ik ben de Alfa en de Omega, het begin en het einde van alles", zegt de Here, de Almachtige God, Die is, Die was en Die komt.

LEI: Ik ben de Alfa en de Omega, zegt de Heere God, Hij die is en was en komt, de Albeheerscher.

LU: Ik ben de Alpha en de Omega, het begin en het einde, zegt God de Heer, die is en die was en die komt, de Almachtige.

NAARD: Ik ben de alfa en de omega, zegt God de Heer, hij die is en die was en die komt,
de albeheerser

PALM: Ik ben de Alfa en de Omega, het Begin en het Einde, spreekt de Heer! Die is, en Die was, en Die komen zal, de Almachtige.

TELOS: Ik ben de alfa en de omega, zegt de Heer, God, Hij die is en die was en die komt, de Almachtige.

WILL: ‘Ik ben de alfa en de omega’, zegt God de Heer, Hij die is en die was en die komt, de Albeheerser.

 

Opb. 1:9, (Christus) is eruit in:

KJV: I John, who also am your brother, and companion in tribulation, and in the kingdom and patience of Jesus Christ, was in the isle that is called Patmos, for the word of God, and for the testimony of Jesus Christ.

SV: Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en medegenoot in de verdrukking, en in het Koninkrijk, en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.

HSV: Ik, Johannes, die ook uw broeder ben, en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en in de volharding van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos, omwille van het Woord van God, en het getuigenis van Jezus Christus.

NBG 51: Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking en in het Koninkrijk en de volharding in Jezus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

NBV: Ik, Johannes, uw broeder, die net als u in ellende verkeer, maar ook door Jezus met u deel in het koninkrijk en in standvastigheid – ik was op het eiland Patmos omdat ik over God had gesproken en van Jezus had getuigd.

NWV: Ik, Johannes, UW broeder en een deelhebber met U aan de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in gezelschap van Jezus, kwam wegens het spreken over God en het getuigenis afleggen van Jezus op het eiland terecht dat Patmos wordt genoemd.

CANIS: Ik Johannes, uw broeder en uw deelgenoot in de verdrukking, in het koningschap en de volharding in Jesus: ik was op het eiland, Patmos genaamd, terwille van Gods woord en de getuigenis van Jesus.

GRN: Ik, Johannes, ben uw broeder en lotgenoot; ook ik word verdrukt, en net als u heb ik deel aan het koninkrijk en blijf ik standvastig in verbondenheid met Jezus. Ik was op het eiland Patmos vanwege de boodschap van God en het getuigenis van Jezus.

HB: Ik, Johannes, ben uw broeder en deel in uw lijden terwille van het Koninkrijk van Jezus. Net als u blijf ik Hem trouw, dwars door alles heen! Ik was naar het eiland Patmos verbannen omdat ik de mensen op God had gewezen en hun verteld had wat ik over Jezus Christus wist.

LEI: Ik, Johannes, uw broeder en die met u deel heb aan de verdrukkingen en het koningsschap en het geduld, in de gemeenschap met Jezus, was op het eiland dat Patmos heet om het woord Gods en de getuigenis omtrent Jezus.

LU: Ik, Johannes, die ook uw broeder en medegenoot ben in de droefenis en in het rijk en in de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, Patmos genaamd, om het woord Gods en de getuigenis van Jezus Christus.

NAARD: Ik, Johannes, uw broeder en deelgenoot in de verdrukking, en in het koninkrijk en in de volharding in Jezus, geraakte op het eiland dat Patmos wordt genoemd, vanwege het woord Gods en het getuigenis van Jezus.

PALM: Ik Johannes, die ook uw broeder ben, en uw medegenoot in de verdrukking, en in het Koninkrijk, en de lijdzaamheid van Jezus Christus, was op het eiland, genaamd Patmos, om het Woord Gods, en om de getuigenis van Jezus Christus.

TELOS: Ik, Johannes, uw broeder en mededeelgenoot in de verdrukking en het koninkrijk en de volharding in Jezus, kwam op het eiland dat Patmos heet, om het woord van God en het getuigenis van Jezus.

WILL: Ik, Johannes, uw broeder en uw deelgenoot in de verdrukking, en in het koninkrijk en de verwachting van Jezus, ik bevond mij op het eiland Patmos omwille van Gods woord en het getuigenis van Jezus.

 

Opb. 1:11, (Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste;) is eruit in:

KJV: Saying, I am Alpha and Omega, the first and the last: and, What thou seest, write in a book, and send it unto the seven churches which are in Asia; unto Ephesus, and unto Smyrna, and unto Pergamos, and unto Thyatira, and unto Sardis, and unto Philadelphia, and unto Laodicea.

SV: Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste; en hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de zeven Gemeenten, die in Azie zijn, namelijk naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatire, en naar Sardis, en naar Filadelfia, en naar Laodicea.

HSV: die zei: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, en: Wat u ziet, schrijf dat op een boekrol en stuur het aan de zeven gemeenten die in Asia zijn, namelijk naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naarThyatira, naar Sardis,naar Filadelfia en naar Laodicea.

NBG 51: zeggende: Hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamum, en naar Tyatira, en naar Sardes, en naar Filadelfia en naar Laodicea.

NBV: en die tegen me zei: ‘Schrijf alles wat je ziet in een boek en stuur dat naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.

NWV: die zei: “schrijf wat gij ziet in een boekrol en zend die naar de zeven gemeenten in Efeze en in Samyrna en aan Pergamum en in Thyatira en in Sardes en in Filadelfia en in Laodicea.

CANIS: Deze sprak: Wat ge ziet, schrijf dat op in een boek, en zend het aan de zeven kerken: naar Éfese, Smyrna, Pérgamus, en Tuatira, naar Sardes, Filadélfia en Laodicea.

GRN: ‘Schrijf wat je ziet in een boek op en stuur het naar de zeven gemeenten, naar Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.’

HB: "Schrijf alles wat u ziet in een boek en stuur dat naar de zeven christengemeenten: Efeze, Smyrna, Pergamum, Thyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea!"

LEI: zeggen: Schrijf wat gij ziet in een boek en zend dat aan de zeven gemeenten Efeze, Smyrna, Pergamum, Thyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.

LU: die zeide: Ik ben de Alpha en de Omega, de eerste en de laatste; en hetgeen gij ziet, schrijf dat in een boek, en zend het aan de gemeenten in Azië, namelijk naar Efeze, en naar Smyrna, en naar Pergamus, en naar Thyatíra, en naar Sardes, en naar Filadelfía, en naar Laodicéa.

NAARD: die zei: schrijf wat je ziet in een boek en zend het aan de zeven vergaderingen, naar Efeze, Smyrna, Pergamum en Tyatira, naar Sardes, Filadelfia en Laodicea!

PALM: Zeggende: Ik ben de Alfa en de Omega, de Eerste en de Laatste, schrijf hetgeen gij ziet in een Boek, en zend het aan de Gemeenten in Azië; naar Efeze, en Smyrna, en Pergamus, en Thyatire, en Sardis, en naar Filadelfia, en Laodicea.

TELOS: die zei: Wat u ziet, schrijf dat in een boek en zend het aan de zeven gemeenten: naar Efeze, naar Smyrna, naar Pergamus, naar Thyatira, naar Sardis, naar Filadelfia en naar Laodicea.

WILL: die riep: ‘Schrijf wat u ziet op in een boek, en stuur het aan de zeven gemeenten: Efeze, Smyrna, Pergamum, Tyatira, Sardes, Filadelfia en Laodicea.

 

Opb. 2:13, (uw werken) zijn eruit in:

KJV: I know thy works, and where thou dwellest, even where Satan’s seat is: and thou holdest fast my name, and hast not denied my faith, even in those days wherein Antipas was my faithful martyr, who was slain among you, where Satan dwelleth.

SV: Ik weet uw werken, en waar gij woont; namelijk daar de troon des satans is, en gij houdt Mijn Naam, en hebt Mijn geloof niet verloochend, ook in die dagen, in welke Antipas, Mijn getrouwe getuige was, welke gedood is bij ulieden, daar de satan woont.

HSV: Ik ken uw werken, en weet waar u woont, namelijk waar de troon van de satan is.

U houdt vast aan Mijn Naam, en u hebt het geloof niet verloochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, waar de satan woont.

NBG 51: Ik weet, waar gij woont, daar waar de troon des satans is; en gij houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, die gedood werd bij u, waar de satan woont.

NBV: Ik weet waar u woont, namelijk waar Satans troon staat. U bent mijn naam trouw gebleven en hebt uw geloof in mij niet verloochend, ook niet toen Antipas, mijn betrouwbare getuige, werd gedood in uw stad, waar ook Satan woont.

NWV: Ík weet waar gij woont, namelijk daar waar de troon van Satan is; en toch blijft gij aan mijn naam vasthouden, en gij hebt uw geloof in mij niet verlochend, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn getuige, de getrouwe, die aan UW zijde, daar waar Satan woont, gedood werd

CANIS: Ik weet, waar ge woont; daar, waar de troon van Satan staat. Toch houdt ge vast aan mijn Naam; het geloof in Mij hebt ge niet verloochend, zelfs in de dagen van Antipas niet, mijn trouwen getuige, die gedood werd bij u, waar Satan woont.

GRN: Ik weet waar u woont: daar waar Satan zetelt. U houdt mijn naam in ere en u hebt uw geloof in mij niet verloochend, zelfs niet toen mijn trouwe getuige Antipas bij u, waar Satan woont, vermoord werd.

HB: Ik weet dat u in de stad woont, waar de troon van satan staat. Toch bent u Mij trouw gebleven. U hebt het geloof in Mij niet herroepen, ook niet toen mijn trouwe getuige Antipas vermoord werd in uw stad, waar satan woont.

LEI: Ik weet waar gij woont; daar waar de troon van den Satan is; gij houdt aan mijn naam vast en verloochendet het geloof in mij niet, zelfs niet in de dagen van Antipas, mijn getrouwen getuige, die omgebracht is bij u, waar de Satan woont.

LU: Ik weet, waar gij woont, namelijk waar de troon des satans is; en dat gij vasthoudt aan mijnen naam, en het geloof in mij niet hebt verloochend, zelfs in die dagen, in welke Antipas, mijn getrouwe getuige, gedood is bij u, waar de satan woont.

NAARD: ik ken de plaats waar je woont: daar waar de troon van de satan is; je houdt vast aan mijn naam en hebt het geloof in mij niet verloochend, ook niet in de dagen dat Antipas, mijn getuige, mijn getrouwe, gedood werd bij u, daar waar de satan woont;

PALM: Ik ken uw werken, en waar gij woont; daar waar de troon des Satans is! Gij echter houdt vast aan Mijn Naam, en gij hebt het geloof in Mij niet verzaakt, ook niet in die dagen, waarin Antipas, Mijn getrouwe getuige gedood werd bij u, waar de Satan woont!

TELOS: Ik weet waar u woont, daar waar de troon van de satan is; en u houdt vast aan mijn naam en het geloof in Mij hebt u niet verloochend, zelfs niet in de dagen waarin Antipas mijn trouwe getuige was, die gedood werd bij u waar de satan woont.

WILL: Ik weet waar u woont: daar waar de troon van de satan staat. Toch houdt u mijn naam hoog, u hebt het geloof in Mij niet verloochend, ook niet in de dagen van Antipas, mijn trouwe getuige, die gedood werd bij u, daar waar de satan woont.

 

Opb. 5:14, (Dengene Die leeft in alle eeuwigheid) is eruit in:

KJV: And the four beasts said, Amen. And the four and twenty elders fell down and worshipped him that liveth for ever and ever.

SV: En de vier dieren zeiden: Amen. En de vier en twintig ouderlingen vielen neder, en aanbaden Dengene, Die leeft in alle eeuwigheid.

HSV: En de vier dieren zeiden: Amen. En de vierentwintig ouderlingen wierpen zich neer en aanbaden Hem, Die leeft in alle eeuwigheid

NBG 51: En de vier dieren zeiden: Amen. En de oudsten wierpen zich neder en aanbaden.

NBV: De vier wezens antwoordden: ‘Amen,’ en de oudsten wierpen zich in aanbidding neer.

NWV: En de vier levende schepselen zeiden voorts:”Amen1”, en de oudere personen vielen neer en aanbaden.

CANIS: En de vier Dieren riepen: Amen! En de Oudsten vielen aanbiddend neer.

GRN: En de vier levende wezens antwoordden: ‘Amen!’ en de oudsten vielen in aanbidding neer.

HB: De vier wezens zeiden: "Amen." En de 24 ouderlingen vielen in aanbidding neer.

LEI: Ik weende dan zeer omdat niemand waardig bevonden werd het boek te openen en er in te zien.

LU: En ik weende zeer, dat niemand waardig gevonden werd om dat boek te openen noch het in te zien.

NAARD: En de vier levende wezens zeiden: amen! En de oudsten vielen neer en brachten hem hulde.

PALM: En de vier dieren zeiden: Amen! En de vier en twintig Oudsten vielen neer, en aanbaden Hem, Die leeft tot in alle eeuwigheid.

TELOS: En de vier levende wezens zeiden: Amen. En de oudsten vielen neer en aanbaden.

WILL: En de vier dieren zeiden: ‘Amen’, en de oudsten vielen in aanbidding neer.

 

Opb. 6:1,3,5,7, Kom (en zie) is eruit in:

KJV: And I saw when the Lamb opened one of the seals, and I heard, as it were the noise of thunder, one of the four beasts saying, Come and see.

3 And when he had opened the second seal, I heard the second beast say, Come and see.

5 And when he had opened the third seal, I heard the third beast say, Come and see. And I beheld, and lo a black horse; and he that sat on him had a pair of balances in his hand.

7 And when he had opened the fourth seal, I heard the voice of the fourth beast say, Come and see.

 

SV: En ik zag, toen het Lam een van de zegelen geopend had, en ik hoorde een uit de vier dieren zeggen, als een stem van een donderslag: Kom en zie!

3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!

5 En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en ziet, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand.

7 En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik een stem van het vierde dier, die zeide: Kom en zie!

 

HSV: En ik zag, hoe het Lam het eerste van de zegels opende en ik hoorde een van de vier dieren met een stem als van een donderslag zeggen: Kom en zie!

3 En toen het Lam het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!

5 En toen het Lam het derde zegel geopend had, hoorde ik het dier zeggen: Kom en Zie! En ik zag, en zie, een zwart paard, en hij die erop zat, had een weegschaal in zijn hand.

7 En toen het Lam het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom en zie!

 

NBG 51: En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels geopend had, hoorde ik een van de vier dieren zeggen met een stem als van een donderslag: Kom!

3 En toen Hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom!

5 En toen Hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die erop zat had een weegschaal in zijn hand.

7 En toen Hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom!

 

NBV: Toen zag ik dit: het lam verbrak een van de zeven zegels en ik hoorde een van de vier wezens roepen met een geluid als een donderslag: ‘Kom! ’

3 Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen zeggen: ‘Kom! ’

5 Toen het derde zegel werd verbroken, hoorde ik het derde wezen zeggen: ‘Kom! ’ Ik zag dit: een zwart paard met een ruiter, die een weegschaal in zijn hand hield.

7 Toen het vierde zegel werd verbroken, hoorde ik het vierde wezen zeggen: ‘Kom! ’

 

NWV: En ik zag, toen het Lam één van de zeven zegeld opende, en ik hoorde één van de vier levende schepselen met een stem als van een donderslag zeggen: “Kom!”

3 En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende schepsel zeggen: “Kom! “

5 En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende schepsel zeggen: “Kom! “

En ik zag, en zie een zwart paard; en die erop zat, had een weegschaal in zijn hand.

7 En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende schepsel zeggen: “Kom! “

 

CANIS: Ik bleef toezien. Toen het Lam het eerste van de zeven zegels opende, hoorde ik één van de vier Dieren roepen als met de stem van de donder: "Kom uit!"

3 Toen het Lam het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede Dier roepen: "Kom uit!"

5 Toen het Lam het derde zegel opende, hoorde ik het derde Dier roepen: "Kom uit!"

Ik zag toe. En zie: een zwart paard; en die er op zat, had een weegschaal in zijn hand.

7 Toen het Lam het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde Dier roepen: "Kom uit!" Ik zag toe. En zie: een vaal paard; en die er op zat, heette de Dood, en de Onderwereld kwam achter hem aan.

 

GRN: Ik zag dat het Lam het eerste van de zeven zegels verbrak en ik hoorde het eerste van de vier levende wezens zeggen, en het klonk als een donderslag: ‘Kom!’

3 Toen het Lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede wezen roepen: ‘Kom!’

5 Toen het Lam het derde zegel verbrak, hoorde ik het derde wezen roepen: ‘Kom!’

Ik zag een zwart paard verschijnen; zijn berijder had een weegschaal in zijn hand.

7 Toen het Lam het vierde zegel verbrak, hoorde ik het vierde wezen roepen: ‘Kom!’

 

HB: Ik zag dat het Lam één van de zeven zegels verbrak. En ik hoorde één van de vier levende wezens met donderende stem zeggen: "Kom!"

3 Het Lam verbrak het tweede zegel en ik hoorde het tweede levende wezen zeggen: "Kom."

5 Toen het Lam het derde zegel verbrak, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: "Kom." En ik zag een zwart paard, met iemand erop die een weegschaal in de hand hield.

7 Toen Hij het vierde zegel verbrak, hoorde ik het vierde levende wezen zeggen: "Kom."

 

LEI: Toen zag ik dat het Lam het eerste der zeven zegels opende en hoorde ik een der vier dieren met donderende stem zeggen: Kom!

3 Toen het Lam het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom!

5 Toen het Lam het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! Ik zag toe, en zie, daar was een zwart paard, en hij die er op zat had een weegschaal in de hand,

7 Toen het Lam het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom!

 

LU: En ik zag, dat het Lam een van de zegels opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggen, als met ene donderstem: Kom!

3 En toen het het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom!

5 En toen het het derde zegel opende, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom! En ik zag, en zie, een zwart paard, en die daarop zat had ene weegschaal in zijne hand.

7 En toen het het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde dier zeggen: Kom!

 

NAARD: En ik zag toe toen het lam het eerste van de zeven zegels opende en ik hoorde het eerste van de vier levende wezens roepen met een stem als van een donderslag: kom!

3 En toen hij het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende wezen roepen: kom!

5 En toen hij het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: kom! En ik zag, en zie: een zwart paard, en die daarop gezeten was had een weegschaal in zijn hand

7 En toen hij het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende wezen oepen: kom

 

PALM: En ik zag toe, terwijl het Lam een van de zegelen opende, en ik hoorde een van de vier dieren zeggende, als met een stem van de donder: Kom en zie!

3 En toen Het het tweede zegel geopend had, hoorde ik het tweede dier zeggen: Kom en zie!

5 En toen Het het derde zegel geopend had, hoorde ik het derde dier zeggen: Kom en zie! En ik zag, en ziet, een zwart paard, en die daarop zat, had een weegschaal in zijn hand.

7 En toen Het het vierde zegel geopend had, hoorde ik de stem van het vierde dier, zeggende: Kom en zie!

 

TELOS: En ik zag, toen het Lam een van de zeven zegels opende, en ik hoorde een van de levende wezens zeggen als een stem van een donderslag: Kom!

3 En toen het Lam het tweede zegel opende, hoorde ik het tweede levende wezen zeggen: Kom!

5 En toen het Lam het derde zegel opende, hoorde ik het derde levende wezen zeggen: Kom! En ik zag en zie, een zwart paard, en hij die erop zat

7 En toen het Lam het vierde zegel opende, hoorde ik de stem van het vierde levende wezen zeggen: Kom!

 

WILL: Ik bleef toekijken. Toen het lam het eerste van de zeven zegels verbrak, hoorde ik het eerste van de vier dieren roepen als met de stem van de donder: ‘Kom! ’

3 Toen het lam het tweede zegel verbrak, hoorde ik het tweede dier roepen: ‘Kom! ’

5 Toen het lam het derde zegel verbrak, hoorde ik het derde dier roepen: ‘Kom! ’ Ik zag een zwart paard verschijnen, en hij die erop zat hield een weeg schaal in de hand.

7 Toen het lam het vierde zegel verbrak, hoorde ik het vierde dier roepen: ‘Kom!

 

Opb. 11:17, (en Die komen zal) is eruit in:

KJV: Saying, We give thee thanks, O Lord God Almighty, which art, and wast, and art to come; because thou hast taken to thee thy great power, and hast reigned.

SV: Zeggende: Wij danken U, Heere God almachtig, Die is, en Die was, en Die komen zal! dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen, en als Koning hebt geheerst;

HSV: en zeiden: Wij danken U, Heere, God de Almachtige, Die is en Die was en Die komt, omdat U Uw grote kracht ter hand hebt genomen en Koning geworden bent.

NBG 51: zeggende: Wij danken U, Here God, Almachtige, die is en die was, dat Gij uw grote macht hebt opgenomen en het koningschap hebt aanvaard;

NBV: met de woorden: ‘Wij danken u, Heer, onze God, Almachtige, die is en die was, want in uw grote macht neemt u nu het koningschap op u.

NWV: en zeiden: “Wij danken u, Jehovah God, de Almachtige, die is, en die was, omdat gij uw grote kracht hebt opgenomen en als koning zijt gaan regeren.

CANIS: Wij danken U, Heer, almachtige God, Die zijt en die waart; Want Gij hebt uw oppermacht aanvaard,

GRN: en zeiden: ‘Heer, God, Almachtige, die is en die was, wij danken u dat u de macht aan u hebt getrokken, uw grote macht, en nu de heerschappij voert!

HB: "Here, Almachtige God, U bent er altijd geweest. Wij danken U dat U de macht in handen hebt genomen en het koningschap hebt aanvaard.

LEI: zeggend: Wij danken U, Heere God, Albeheerscher, die is en was, dat Gij uw grote macht ter hand genomen en de heerschappij aanvaard hebt.

LU: en zeiden: Wij danken u, Heer, almachtige God, Gij die zijt en waart, dat Gij uwe grote kracht aangenomen hebt en heerst.

NAARD: wij danken u, Heer God, albeheerser, die is en die was, dat gij uw grote kracht hebt opgenomen en uw koningschap begonnen zijt;

PALM: Zeggende: Wij danken U, Heer, ô Almachtige God, Die is, en Die was, en Die zijn zal! Dat Gij Uw grote macht hebt aangedaan, en de Koninklijke heerschappij aanvaard hebt.

TELOS: en zeiden: Wij danken U, Heer, God de Almachtige, die is en die was, dat U uw grote kracht hebt aangenomen en uw koningschap hebt aanvaard.

WILL: ‘Wij danken U, Heer, God, Albeheerser, die is en die was, dat u uw grote macht gegrepen hebt en uw koningschap aanvaard hebt.

 

Opb. 12:12, (dengenen die bewonen) is eruit in:

KJV: Therefore rejoice, ye heavens, and ye that dwell in them. Woe to the inhabiters of the earth and of the sea! for the devil is come down unto you, having great wrath, because he knoweth that he hath but a short time.

SV: Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en gij, die daarin woont! Wee dengenen, die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is tot u afgekomen, en heeft groten toorn, wetende, dat hij een kleinen tijd heeft.

HSV: Daarom, verblijd u, hemelen, en u die daarin woont! Wee hun die de aarde en de zee bewonen, want de duivel is, naar u toe, in grote woede, omdat hij weet, dat hij nog maar weinig tijd heeft.

NBG 51: Daarom, verheugt u, gij hemelen en wie daarin wonen. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u nedergedaald in grote grimmigheid, wetende, dat hij weinig tijd heeft.

NBV: Daarom: juich, hemel, en allen die daar wonen! Maar wee de aarde en de zee: de duivel is naar jullie afgedaald! Hij is woedend, want hij weet dat hij geen tijd te verliezen heeft.’

NWV: Weest hierom vrolijk, Gij hemelen en Gij die daarin verblijft! Wee de aarde en de zee, want de Duivel is tot U neergedaald, en hij heeft grote toorn, daar hij weet dat hij slechts een korte tijdsperiode heeft.”

CANIS: Juicht daarom hemelen, en die er in woont! Wee echter de aarde en de zee! Want de duivel is tot u neergedaald; Hij is ziedend van woede: Want hij weet, hij heeft slechts weinig tijd.

GRN: Daarom: verheug u, hemel en allen die daar wonen! Maar wee u, aarde en zee! Want de duivel is naar u afgedaald, hij briest van woede en hij weet dat zijn tijd beperkt is.’

HB: Daarom moet de hemel en ieder die er woont, blij zijn. Maar wat ziet het er vreselijk uit voor de aarde en de zee. De duivel is afgedaald, buiten zichzelf van woede. Hij weet dat hij niet veel tijd meer heeft."

LEI: Verheugt u daarom, hemelen en gij die daarin woont. Wee aarde en zee; want de Duivel is tot u neergedaald in grote woede, wetend dat hij slechts over een korten tijd te beschikken heeft.

LU: Daarom verblijdt u, gij hemelen en gij, die daarin woont! Wee de aarde en de zee: want de duivel is tot u afgekomen in groten toorn, wetende, dat hij weinig tijd heeft.

NAARD: daarom, verheugt u, hemelen, en die daarin woont; wee de aarde en de zee, omdat de duivel in grote woede tot u is afgedaald, wetend dat hij weinig tijd heeft!

PALM: Hierom bedrijft vreugde, gij hemelen, en die daarin woont! Maar wee de aarde en de zee, want de duivel is op u neergedaald, in felle woede ontstoken, wetende dat hem slechts een korte tijd gegeven is.

TELOS: Daarom weest vrolijk, hemelen en die daarin woont. Wee de aarde en de zee, want de duivel is tot u neergekomen met grote grimmigheid, daar hij weet dat hij weinig tijd heeft.

WILL: Daarom: juich, hemelse sferen, en u die daar woont. Wee u, aarde en zee: de duivel is ziedend van woede naar u afgedaald, want hij weet dat zijn dagen geteld zijn.’

 

Opb. 12:17, (Christus) is eruit in:

KJV: And the dragon was wroth with the woman, and went to make war with the remnant of her seed, which keep the commandments of God, and have the testimony of Jesus Christ.

SV: En de draak vergrimde op de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen de overigen van haar zaad, die de geboden Gods bewaren, en de getuigenis van Jezus Christus hebben.

HSV: En de draak werd boos op de vrouw, en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God in acht nemen en het getuigenis van Jezus Christus hebben.

NBG 51: En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben;

NBV: De draak was woedend op de vrouw en ging weg om strijd te leveren met de rest van haar nageslacht, met allen die zich aan Gods geboden houden en bij het getuigenis van Jezus blijven.

NWV: En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren tegen de overgeblevenen van haar zaad, die de geboden van God onderhouden en het werk hebben dat bestaat in het getuigenis afleggen omtrent Jezus.

CANIS: Nu ontstak de Draak in woede tegen de Vrouw; hij trok af, om strijd te voeren tegen de rest van haar zaad, tegen hen, die de geboden van God onderhouden, en de getuigenis van Jesus bezitten.

GRN: De draak ontstak in woede tegen de vrouw en ging weg om haar andere nakomelingen te bevechten: hen die vasthouden aan de geboden van God en trouw blijven aan het getuigenis van Jezus. (12-18) De draak stelde zich op aan het strand van de zee.

HB: De draak werd woedend op de vrouw en ging weg om de rest van haar kinderen de oorlog aan te doen. Dat zijn de mensen die zich houden aan wat God gezegd heeft en die er openlijk voor uitkomen dat zij bij Jezus horen. (12-18) En hij (A) stond op het strand van de zee.

LEI: En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om strijd te voeren tegen de overigen van haar kroost, die de geboden Gods bewaren en de getuigenis omtrent Jezus bezitten;

LU: En de draak werd toornig op de vrouw en ging heen om te strijden tegen de overigen van haar zaad, die Gods geboden houden en de getuigenis van Jezus Christus hebben.

NAARD: En de draak werd razend op de vrouw en ging heen om oorlog te voeren met de overigen van haar zaad, die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben

PALM: En de draak vergramde tegen de vrouw, en ging heen om krijg te voeren tegen al wat overig was van haar kroost, die de geboden van God onderhouden, en het getuigenis van Jezus Christus bezitten.

TELOS: En de draak werd toornig op de vrouw en hij ging weg om oorlog te voeren tegen de overigen van haar nageslacht, hen die de geboden van God bewaren en het getuigenis van Jezus hebben;

WILL: Nu ontstak de draak in blinde woede tegen de vrouw. Hij ging weg om oorlog te voeren tegen haar overige kinderen, tegen hen die de geboden van God en het getuigenis van Jezus trouw bewaren.

 

Opb. 14:5, (voor den troon Gods) is eruit in:

KJV: And in their mouth was found no guile: for they are without fault before the throne of God.

SV: En in hun mond is geen bedrog gevonden; want zij zijn onberispelijk voor den troon van God.

HSV: En in hun mond is geen bedrog gevonden, want zij zijn smetteloos voor de troon van God.

NBG 51: En in hun mond is geen leugen gevonden; zij zijn onberispelijk.

NBV: Geen leugen komt over hun lippen, er valt niets op hen aan te merken.

NWV: en in hun mond werd geen onwaarheid gevonden; zij zijn zonder smet.

CANIS: In hun mond wordt geen leugen gevonden; Ze zijn zonder enige smet.

GRN: Geen leugen kwam over hun lippen, ze zijn zonder smet.

HB: Zij hebben geen leugen over hun lippen laten komen en er valt niets op hen aan te merken.

LEI: en in hun mond wordt geen bedrog gevonden: zij zijn onberispelijk.

LU: en in hunnen mond is geen valschheid gevonden, want zij zijn onberispelijk.

NAARD: en in hun mond is geen leugen gevonden, ze zijn zonder smet

PALM: En in hun mond is geen valsheid gevonden, maar zij zijn onbevlekt, voor de troon van God.

TELOS: En in hun mond is geen leugen gevonden, want zij zijn onberispelijk.

WILL: In hun mond is geen leugen gevonden: zij zijn zonder smet.

 

Opb. 16:3,8,10,12,17; (engel) is eruit in:

KJV: And the second angel poured out his vial upon the sea; and it became as the blood of a dead man: and every living soul died in the sea.

8 And the fourth angel poured out his vial upon the sun; and power was given unto him to scorch men with fire.

10 And the fifth angel poured out his vial upon the seat of the beast; and his kingdom was full of darkness; and they gnawed their tongues for pain,

12 And the sixth angel poured out his vial upon the great river Euphrates; and the water thereof was dried up, that the way of the kings of the east might be prepared.

17 And the seventh angel poured out his vial into the air; and there came a great voice out of the temple of heaven, from the throne, saying, It is done.

 

SV: En de tweede engel goot zijn fiool uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode; en alle levende ziel is gestorven in de zee.

8 En de vierde engel goot zijn fiool uit op de zon; en haar is macht gegeven de mensen te verhitten door vuur.

10 En de vijfde engel goot zijn fiool uit op den troon van het beest; en zijn rijk is verduisterd geworden; en zij kauwden hun tongen van pijn;

12 En de zesde engel goot zijn fiool uit op de grote rivier, den Eufraat; en zijn water is uitgedroogd, opdat bereid zou worden de weg der koningen, die van den opgang der zon komen zullen.

17 En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied.

 

HSV: 3 En de tweede engel goot zijn schaal uit in de zee, en die werd bloed als van een dode.

En elk levend wezen in de zee stierf.

8 En de vierde engel goot zijn schaal uit op de zon, en haar werd macht gegeven de mensen te verteren door vuur.

10 En de vijfde engel goot zijn schaal uit op de troon van het beest, en zijn koninkrijk werd verduisterd. En zij beten op hun tong van pijn.

12 En de zesde engel goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat. En haar water droogde op, zodat de weg gebaand werd voor de koningen uit de richting van de zonsopgang.

17 En de zevende engel goot zijn schaal uit op de lucht. En er klonk een luide stem uit de tempel in de hemel, vanaf de troon, die zei: Het is geschied.

 

NBG 51: 3 En de tweede goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alle levende wezens, die in de zee waren, stierven.

8 En de vierde goot zijn schaal uit over de zon en haar werd gegeven de mensen te verzengen met vuur.

10 En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest, en zijn rijk werd verduisterd, en zij kauwden op hun tong van pijn,

12 En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier, de Eufraat, en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen, die van de opgang der zon komen.

17 En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied.

 

NBV: 3 De tweede engel goot zijn offerschaal leeg over de zee. Het water werd bloed, als het bloed van een dode, en alle wezens die in zee leefden kwamen om.

8 De vierde engel goot zijn offerschaal leeg over de zon, waardoor ze de mensen kon verbranden met haar vuur.

10 De vijfde engel goot zijn offerschaal leeg over de troon van het beest. Zijn rijk werd in duisternis gehuld. De mensen beten op hun tong van de pijn.

12 De zesde engel goot zijn offerschaal leeg over de grote rivier de Eufraat. De rivier viel droog en maakte de weg vrij voor de koningen uit het oosten.

17 De zevende engel goot zijn offerschaal leeg over de lucht. Toen klonk er uit de tempel een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Het is voorbij! ’

 

NWV: 3: En de tweede goot zijn schaal uit in de zee. En ze werd bloed als van een dode, en elke levende ziel stierf, [ja,] alles wat in de zee was.

8: En de vierde goot zijn schaal uit op de zon; en het werd [de zon] gegeven de mensen te verzengen met vuur.

10: En de vijfde goot zijn schaal uit op de troon van het wilde beest. En zijn koninkrijk werd verduisterd, en zij gingen op hun tong knagen van de pijn.

12, En de zesde goot zijn schaal uit op de grote rivier de Eufraat, en haar water droogde op, zodat de weg bereid zou worden voor de koningen van de opgang der zon.

17: En de zevende goot zijn schaal uit op de lucht. Hierop kwam er een luide stem uit het heiligdom, vanaf de troon, die zei: “Het is geschied!”

 

CANIS: De tweede goot zijn schaal op de zee leeg: Ze werd bloed, als dat van een dode; en alle levende wezens der zee kwamen om.

8 De vierde engel goot zijn schaal leeg op de zon: Het werd haar gegeven, de mensen te blakeren met vuur;

10 De vijfde goot zijn schaal leeg op de troon van het Beest: Zijn rijk werd verduisterd; en ze verbeten hun tongen van pijn.

12 De zesde engel goot zijn schaal leeg op de grote stroom, de Eufraat: Zijn water droogde op, zodat de weg was gebaand voor de koningen van de opgang der zon.

17 De zevende goot zijn schaal leeg op de lucht: Er kwam een machtige stem uit de tempel en van de troon, en ze sprak: "Het is geschied!"

 

GRN: De tweede engel goot zijn schaal uit in de zee. Het water veranderde in bloed, in het bloed van een dode, en al wat in de zee leefde, stierf.

8 De vierde engel goot zijn schaal leeg over de zon. En hij kreeg de kracht om de mensen met vuur te verzengen.

10 De vijfde engel goot zijn schaal leeg over de troon van het beest. Duisternis viel over het koninkrijk van het beest.

12 De zesde engel goot zijn schaal leeg in de grote rivier, de Eufraat. Het water droogde op en maakte de weg vrij voor de koningen uit het oosten.

17 De zevende engel stortte zijn schaal uit in de lucht, en uit de tempel, vanaf de troon, klonk luid een stem: ‘Het is voltrokken!’

 

HB: De tweede engel goot zijn schaal over de zee uit. Het zeewater veranderde in bloed als van een dode en alles wat in de zee leefde, ging dood.

8 De vierde engel goot zijn schaal over de zon uit. Die moest de mensen met vuur verbranden.

10 De vijfde engel goot zijn schaal uit over de troon van het beest, waardoor het in het koninkrijk van het beest vreselijk donker werd. De mensen hadden zo’n pijn, dat zij zich op de tong beten.

12 De zesde engel goot zijn schaal over de grote rivier de Eufraat uit. Het water droogde op, zodat de bedding een weg voor de koningen uit het oosten kon worden.

17 De zevende engel goot zijn schaal in de lucht uit. Een stem uit de troon in de tempel riep: "Het is gebeurd!"

 

LEI: De tweede engel goot zijn schaal uit op de zee, en zij werd bloed als van een dode, en alwat in de zee leven had stierf.

8 De vierde goot zijn schaal uit tegen de zon, en haar werd toegestaan de mensen met vuur te verbranden.

10 De vijfde goot zijn schaal uit tegen den troon van het Beest, en toen zijn koninkrijk hierop verduisterd werd, beten zij zich van pijn op de tong,

12 De zesde goot zijn schaal uit over de Grote Rivier, den Eufraat, en haar water droogde op, zodat de weg gebaand was voor de koningen die van het Oosten kwamen.

17 De zevende goot zijn schaal over de lucht uit, en een luide stem kwam uit het heiligdom, van den kant van den troon: Het is geschied.

 

LU: En de tweede Engel goot zijne schaal uit in de zee; en zij werd bloed, als van een dode, en alle levende ziel stierf in de zee.

8 En de vierde Engel goot zijne schaal uit over de zon: en haar werd gegeven de mensen te verschroeien door vuur;

10 En de vijfde Engel goot zijne schaal uit op den troon des diers; en zijn rijk werd verduisterd, en zij beten op hunne tongen van pijn,

12 En de zesde Engel goot zijne schaal uit op den groten waterstroom, den Eufraat; en het water verdroogde, opdat de weg bereid zou worden voor de koningen van den opgang der zon.

17 En de zevende Engel goot zijne schaal uit in de lucht; en ene grote stem ging uit den tempel, van den troon, die zeide: Het is geschied!

 

NAARD: : En de tweede goot zijn schaal uit in de zee; en er geschiedde bloed als van een dode, en ieder levend wezen dat in de zee was, stierf

8 En de tweede goot zijn schaal uit in de zee; en er geschiedde bloed als van een dode, en ieder levend wezen dat in de zee was, stierf

10 En de vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest; en het geschiedde dat zijn rijk verduisterd werd; en zij beten hun tong stuk van de pijn.

12 En de zesde goot zijn schaal uit in de grote rivier, de Eufraat; en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen vanuit de opkomst van de zon.

17 En de zesde goot zijn schaal uit in de grote rivier, de Eufraat; en zijn water droogde op, zodat de weg bereid werd voor de koningen vanuit de opkomst van de zon

 

PALM: En de tweede Engel goot zijn schaal uit in de zee, en zij werd bloed als van een dode; en alle levende ziel stierf in de zee.

8 En de vierde Engel goot zijn schaal uit op de zon; en het werd haar gegeven, de mensen door vuur te verhitten;

10 En de vijfde Engel goot zijn schaal uit op de troon van het gedrocht; en zijn rijk is werd verduisterd; en zij verbeten hun tongen van smart;

17 En de zevende Engel goot zijn schaal uit in de lucht; en een grote stem ging uit van de hemelse tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied!

 

TELOS: En de tweede goot zijn schaal uit op de zee, en zij werd bloed als van een dode, en elke levende ziel, alles wat in de zee is stierf.

8 En de vierde goot zijn schaal uit op de zon, en haar werd gegeven de mensen met vuur te verbranden;

10 En de vijfde goot zijn schaal uit op de troon van het beest, en zijn koninkrijk werd verduisterd; en zij kauwden hun tongen van pijn

12 En de zesde goot zijn schaal

17 En de zevende goot zijn schaal uit op de lucht, en er kwam een luide stem uit de tempel vanaf de troon, die zei: Het is gebeurd!

 

WILL: De tweede goot zijn schaal uit over de zee, en de zee veranderde in bloed, alsof er gemoord was, en elk levend wezen in de zee stierf.

8 De vierde goot zijn schaal uit over de zon, en het werd haar toegestaan de mensen te verzengen met vuur,

10 De vijfde goot zijn schaal uit over de troon van het beest; zijn koninkrijk werd verduisterd en zij beten zich de tong stuk van de pijn.

12 De zesde goot zijn schaal uit over de grote rivier, de Eufraat, en het water droogde op, zodat de weg open lag voor de koningen uit het oosten.

17 De zevende engel goot zijn schaal uit in de lucht. Toen riep uit de tempel, vanaf de troon, een luide stem: ‘Het is geschied! ’

 

Opb. 16:17, En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied.

(des Hemels) is eruit in:

KJV: And the seventh angel poured out his vial into the air; and there came a great voice out of the temple of heaven, from the throne, saying, It is done.

SV: En de zevende engel goot zijn fiool uit in de lucht; en er kwam een grote stem uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied.

HSV: En de zevende engel goot zijn schaal uit op de lucht. En er klonk een luide stem uit de tempel in de hemel, vanaf de troon, die zei: Het is geschied.

NBG 51: En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht en er kwam een luide stem uit de tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied.

NBV: De zevende engel goot zijn offerschaal leeg over de lucht. Toen klonk er uit de tempel een luide stem vanaf de troon, die uitriep: ‘Het is voorbij! ’

NWV: 17: En de zevende goot zijn schaal uit op de lucht. Hierop kwam er een luide stem uit het heiligdom, vanaf de troon, die zei: “Het is geschied!”

CANIS: De zevende goot zijn schaal leeg op de lucht: Er kwam een machtige stem uit de tempel en van de troon, en ze sprak: "Het is geschied!"

GRN: De zevende engel stortte zijn schaal uit in de lucht, en uit de tempel, vanaf de troon, klonk luid een stem: ‘Het is voltrokken!’

HB: De zevende engel goot zijn schaal in de lucht uit. Een stem uit de troon in de tempel riep: "Het is gebeurd!"

LEI: De zevende goot zijn schaal over de lucht uit, en een luide stem kwam uit het heiligdom, van den kant van den troon: Het is geschied.

LU: En de zevende Engel goot zijne schaal uit in de lucht; en ene grote stem ging uit den tempel, van den troon, die zeide: Het is geschied!

NAARD: En de zevende goot zijn schaal uit in de lucht. En er ging een grote stem uit van de tempel, vanaf de troon, zeggend: het is geschied!

PALM: En de zevende Engel goot zijn schaal uit in de lucht; en een grote stem ging uit van de hemelse tempel, van de troon, zeggende: Het is geschied!

TELOS: En de zevende goot zijn schaal uit op de lucht, en er kwam een luide stem uit de tempel vanaf de troon, die zei: Het is gebeurd!

WILL: De zevende engel goot zijn schaal uit in de lucht. Toen riep uit de tempel, vanaf de troon, een luide stem: ‘Het is geschied! ’

 

Opb. 20:9, : En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden. (van God) is eruit in:

KJV: And they went up on the breadth of the earth, and compassed the camp of the saints about, and the beloved city: and fire came down from God out of heaven, and devoured them.

SV: En zij zijn opgekomen op de breedte der aarde, en omringden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; en er kwam vuur neder van God uit den hemel, en heeft hen verslonden.

HSV: En er kwamen op over de breedte van de aarde, en omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar er daalde vuur van God neer uit de hemel en dat verteerde hen.

NBG 51: En zij kwamen op over de breedte der aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde stad; en vuur daalde neder uit de hemel en verslond hen,

NBV: Ze trekken op, over de hele breedte van de aarde, en omsingelen het kamp van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur daalt neer uit de hemel en verteert hen.

CANIS: En ze rukten op over de vlakte der aarde, en omsingelden de legerplaats der heiligen en de geliefde Stad. Maar vuur viel neer uit de hemel, en verslond ze.

GRN: Ze rukken op over de volle breedte van de aarde en omsingelen de plaats waar de heiligen gelegerd zijn, de stad die hij liefheeft. Maar vuur zal van de hemel neerkomen en hen verteren,

HB: Zij rukten van alle kanten op en belegerden het kamp van de gelovigen, de stad die God liefheeft. Maar er kwam vuur uit de hemel dat hen verteerde.

LEI: Zij overstroomden de aarde en omsingelden de legerplaats der heiligen en de beminde stad; maar toen daalde vuur van den hemel en verteerde hen.

LU: En zij trokken op over de gehele breedte der aarde, en omringden het heirleger der heiligen en de geliefde stad; en vuur viel van God uit den hemel, en verteerde hen.

NAARD: En zij trokken op over de breedte van de aarde, en omsingelden de legerplaats van de heiligen, en de geliefde stad. En vuur daalde af vanuit de hemel en verslond hen.

PALM: En zij kwamen over de vlakte des aardbodems, en omringden de legerplaats der heiligen, en de geliefde stad; doch er daalde vuur van God uit de hemel, en verteerde ze.

TELOS: en de mensen werden verbrand door grote hitte en lasterden de naam van God, die de macht over deze plagen had, en zij bekeerden zich niet om Hem heerlijkheid te geven.

WILL: En zij rukten op over de vollebreedte van de aarde, en zij omsingelden de legerplaats van de heiligen en de geliefde stad. Maar vuur viel neer uit de hemel en verteerde hen.

 

Opb. 20:12, (God wordt veranderd in troon) in:

KJV: And I saw the dead, small and great, stand before God; and the books were opened: and another book was opened, which is the book of life: and the dead were judged out of those things which were written in the books, according to their works.

SV: En ik zag de doden, klein en groot, staande voor God; en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, dat des levens is; en de doden werden geoordeeld uit hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.

HSV: En ik zag de doden, klein en groot, voor God staan. En de boeken werden geopend en nog een ander boek werd geopend, namelijk het Boek des levens. En de doden werden geoordeeld overeenkomstig wat er in de boeken geschreven stond, naar hun werken.

NBG 51: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor de troon, en er werden boeken geopend. En nog een ander boek werd geopend, het boek des levens; en de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken.

NBV: Ik zag de doden, jong en oud, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. Toen werd er nog een geopend: het boek van het leven. De doden werden op grond van wat in de boeken stond geoordeeld naar hun daden.

NWV: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan, en er werden boekrollen geopend. Maar er werd een andere boekrol geopend; het is de boekrol des levens.

En de doden werden geoordeeld op grond van de dingen die in de boekrollen geschreven stonden, overeenkomstig hun daden.

CANIS: Toen zag ik de doden, groten en kleinen, staan voor de Troon. De boeken werden opengeslagen. Nog een ander boek werd geopend: het boek des Levens. En de doden werden naar hun werken geoordeeld, zoals die in de boeken beschreven staan.

GRN: En ik zag de doden, belangrijke en gewone mensen, voor de troon staan. Er werden boeken geopend. En er werd een ander boek geopend, het boek van de levenden. De doden werden geoordeeld op grond van wat in de boeken stond opgeschreven, op grond van hun daden.

HB: Ik zag de doden, groot en klein, voor de troon staan. Er werden boeken opengedaan; ook het levensboek. En de doden werden geoordeeld volgens wat in de boeken stond, volgens de dingen die zij hadden gedaan.

LEI: en ik zag de doden, groten en kleinen, staan voor den troon, en de boeken werden geopend. Ook werd een ander boek geopend, dat des levens, en de doden werden uit hetgeen in de boeken geschreven stond, naar hun werken geoordeeld.

LU: En ik zag de doden, groot en klein, voor den troon staan, en de boeken werden geopend; en een ander boek werd geopend, hetwelk het Boek des Levens is; en de doden werden geoordeeld volgens het geschrevene in de boeken naar hunne werken.

NAARD: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, staande voor het aanschijn van de troon. En de boeken werden geopend. Ook een ander boek werd geopend: dat van het leven. En de doden werden geoordeeld op grond van hetgeen geschreven stond in de boeken, naar hun werken.

PALM: En ik zag de doden, geringen en groten, staande voor het aangezicht van God, en de Boeken werden geopend! En een ander boek werd geopend, dat was het boek des levens. En de doden werden geoordeeld naar hetgeen in de boeken geschreven was, naar hun werken.

TELOS: En ik zag de doden, de groten en de kleinen, voor de troon staan; en er werden boeken geopend. En een ander boek werd geopend, namelijk dat van het leven. En de doden werden geoordeeld volgens wat in de boeken geschreven was, naar hun werken.

WILL: Ik zag de doden, groot en klein, voor de troon staan. De boeken werden geopend. Nog een ander boek werd geopend, het boek des levens. De doden werden geoordeeld naar hun daden, zoals die in de boeken beschreven stonden.

 

Opb. 21:24, (die zalig worden) is eruit in:

KJV: And the nations of them which are saved shall walk in the light of it: and the kings of the earth do bring their glory and honour into it.

SV: En de volken, die zalig worden, zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid en eer in dezelve.

HSV: En de naties die zalig worden, zullen in haar licht wandelen, en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid en eer daarin.

NBG 51: En de volken zullen bij haar licht wandelen en de koningen der aarde brengen hun heerlijkheid in haar;

NBV: De volken zullen in haar licht leven en de koningen op aarde betuigen daar hun lof.

NWV: En de natiën zullen bij haar licht wandelen, en de koningen der aarde zullen hun heerlijkheid in haar brengen.

CANIS: De volkeren zullen wandelen in haar licht, de koningen der aarde haar hun heerlijkheid brengen.

GRN: De volken zullen bij haar licht hun weg gaan, en de koningen der aarde zullen er hun rijkdommen binnenbrengen.

HB: De volken zullen in haar licht leven en de koningen van de aarde zullen hun rijkdom er naar toe brengen.

LEI: In haar licht zullen de volken zich bewegen, en de koningen der aarde zullen hun heerlijkheid tot haar brengen.

LU: En de volken zullen in haar licht wandelen; en de koningen der aarde zullen hunne heerlijkheid er in brengen;

NAARD: En de volken zullen wandelen in haar licht, en de koningen van de aarde brengen in haar hun glorie.

PALM: En de volken der verlosten zullen in haar licht wandelen, en de Koningen der aarde hun heerlijkheid en eer in deze inbrengen.

TELOS: En de naties zullen door haar licht wandelen en de koningen van de aarde brengen hun heerlijkheid tot haar.

WILL: De volken wandelen bij haar licht, en de koningen van de aarde brengen haar hun rijkdom.


 


 

De 400 stille jaren van de APOCRIEFEN

 

TUSSEN OUD EN NIEUW

Deuterokanonieke of apokriefe boeken.

Uitgave: Nederlands Bijbelgenootschap 1975

 

Baruch ( 165 B.C.-70 A.D.)

Bel en de Draak (160 B.C.)

1. Esdras (190 B.C.)

2. Esdras (90 A.D.)

De wijsheid van Jezus Sirach (150 B.C.)

De wijsheid van Salomo (120-100 B.C.)

Judit (150 B.C.)

Susanna (90 B.C.)

Tobit (160 B.C.)

1 Makkabeeën (135-63 B.C.)

2 Makkabeeën (40 B.C.)

Toevoegingen op Ester

Toevoegingen bij Daniël

Het gebed van Manasse

 

APOCRIEFEN’S VERDACHTE ONDERWIJS:

 

2 Makkabeeën: 12:43-45 (hier vinden we de basis voor de leer van het “VAGEVUUR”)

43 Hij hield bij alle mannen een inzameling die ongeveer tweeduizend zilveren drachmen opbracht en zond deze naar Jeruzalem om een zondoffer te brengen. Hierin handelde hij zeer goed en nobel, daar hij met de opstanding der doden rekening hield;

44 want of hij had niet verwacht dat de gesneuvelden zouden opstaan en dan zou het overbodig en dwaas geweest zijn om voor de doden te bidden;

45 of hij hield de schitterende beloning in het oog, die weggelegd is voor degenen, die in godsvrucht ontslapen zijn en dan was die gedachte vroom en godvruchtig. Daarom deed hij verzoening voor de gestorvenen, opdat zij van hun zonde bevrijd zouden worden.

 

De wijsheid van Jezus Sirach: 3:30 (hier wordt redding door goede werken geleerd)

30 Water blust een vlammend vuur en een weldaad maakt zonden goed.

 

Tobit: 6:3-9 (hier worden toverkunsten geleerd)

3 Maar de engel zei tegen hem: Grijp die vis beet! En de jongen overmeesterde de vis en gooide hem op de oever.

4 De engel zei tegen hem: Snijd de vis open, neemt het hart, de lever en de gal en bewaar ze zorgvuldig.

5 De jongen deed zoals de engel hem had gezegd. Maar de vis bakten ze en aten hem op.

6 En ze reisden samen verder totdat ze dicht bij Ekbatana kwamen.

7 Toen zei de jongen tegen de engel: Broeder Azarja, waartoe dienden de lever, het hart en de gal van de vis?

8 Hij zei tegen Hem: Wanneer een demon of kwade geest iemand lastig valt, moet je het hart en de lever laten roken voor die man of vrouw. Dan zal zo iemand niet meer lastig gevallen worden.

9 Wat de gal betreft, die dient als zalf om iemand die witte vliezen voor zijn ogen heeft te genezen.

 

Tobit: 12: 8,9 (en valse verklaring)

8 Goed is een gebed dat samengaat met vasten, aalmoezen en rechtschapenheid. Beter is weinig met rechtschapenheid dan veel met onrecht. Beter is het een aalmoes te geven dan goud op te hopen.

9 Want een aalmoes redt van de dood en zal van elke zonde reinigen. Zij die aalmoezen geven en rechtschapenheid betrachten zullen met leven worden vervuld.

 

De wijsheid van Salomo 8:19,20 (Hier ligt de basis van de leer over de onbevlekte ontvangenis van de Maagd Maria; het idee dat ze was geboren zonder een zondaar te zijn, zoals de rest van Adams geslacht).

19 Ik was een welgeschapen kind, en een goede ziel viel mij ten deel

20 Liever nog: ik die goed was kwam in een onbevlekt lichaam.

 

www.SV1637.org